919 moet men de kennis, het talent, den slag, tenslotte den moed hebben, nieuwe banen te openen, waar de oude naar het moeras bleken te loopen. Het kan niet ontkend worden, dat bij den redacteur de goede wil niet ontbroken heeft, om het tijdschrift bij de officieren er weder „in" te brengen, doch evenmin dat hij daarin e-efaald heeft en falen moest, om dat hem die eigenschappen ontbraken, die ik hierboven opsomde als ver- eischten voor hem, die het orgaan wilde maken tot een machtige, stuwen de kracht in het leger. Allerminst wil ik hiermede zeggen, dat het abonnementen-tal der aatste maanden niet ietwat geklommen is, dit is best mogelijk, wel echter bedoel ik daarmede, dat het Indisch Militair Tijdschrift onder het ijverig pogen van kapitein Koov niet geworden is, wat het zijn moest: een vaktijdschrift van de officieren. Daarin ligt de oorzaak, dat de lezing van het maandblad zoo grenzen- loos taai is; een paar ambitieuze mannen pennen eenige bladzijden vol over zaken, die niemand interesseeren. Ik neem bijv. de aflevering No. 7 en vind daarin een artikel van J. C. Pabst over „Strategische barrières". Yreeselijk geleerde titel voor een zeer eenvoudige zaak, geschikt om een leek kippevel te bezorgen van louter ontzag voor zooveel militaire knap heid. In werkelijkheid aangenaam geschreven compilatiewerk uit 16 doorworstelde boeken, van net zooveel belang voor ons, indische officieren, als een studie over trekhonden bij Noordpoolexpedities voor een inlandsche doekoen. Gelukkig brengt deze aflevering het slot. Niemand zal ooit meer over 's heeren Pabst's pennevrucht spreken Iets belangrijker is een opstel van H. K. over „het psychologisch moment in de oorlogvoering". Ook alweer zoo'n dikdoenerige titel. Gaf de schrijver, waar hij de wenschelijkheid betuigt van een hoog moreel bij het indische leger, ook maar de middelen aan om dit te verkrijgen. Yolgen eenige kleinere opstelletjes, van wat meer actualiteit, daarna weder compilatie-werk en nog eens compilatiewerk uit alle mogelijke buitenlandsehe tijdschriften en bespreking van een aantal in de pers be handelde legervraagstukken. Nergens, tenminste bijna nergens kan ik iets oorspronkelijks vinden. Komt dit, omdat er in bet leger geen eigen gedachten schuilen? Dat er niet gedacht wordt, zooals de bekende militaire snauw doet vermoeden „je hebt niet te denken, er wordt voor jou gedacht"!? Niets is minder waar. Het is mij bekend, dat er zelfs zeer veel omgaat in de hoofden en harten der officieren, zoodat ik dan ook begon met de ontkenning, dat het tijdschrift de spiegel mocht heeten, waarin zich het intellectueele leven van het korps afbeeldt. Hoe dit mogelijk is? Ik stipte het reeds aan, de belemmering, dat het tijdschrift worde wat het wezen moest is gelegen in den redacteur. De kapitein Kooy neme mij dit niet al te kwalijk. Een redacteur toch is altijd verantwoordelijk voor den inhoud van zijn orgaan. In de weten schap beteekent dit niets, dan stelt de ter verantwoording geroepene „schriftleider", zijn wetenschappelijke argumenten tegen de wetenschap pelijke argumenten zijner tegenstanders, doch in de militaire „weten schap" heet het: „ongeschikt voor bevordering, niet geschikt om jeugdige kameraden te leiden en voor te gaan". Geeft ginds het gewicht der bewijsgronden en de scherpzinnigheid der redeneering den doorslag, hier in het militaire hangt den redacteur immer een Damocles zwaard boven het hoofd, heeft hij zich te voegen naar gangbare meeningen en mag

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 271