920
hij allerminst de „Umwertung" van enkele militaire Werte" probeeren,
zelfs al is hij er van doordrongen, dat het schijnbare goud niets is dan
verguld papier om een vooze kern.
Dit is dan ook de reden, waarom elk actief dienend officier ongeschikt
zal blijken voor redacteur van een bloeiend militair tijdschrift De een,
die daartoe geroepen wordt, zal dit meer, de andere zal het minder voelen.
Ik wil graag aannemen, dat de tegenwoordige redacteur een eerlijk man
is, die met fier gebaar zal zeggen: „Ik sta onafhankelijk!" Ac.h! onaf
hankelijk, welk officier is onafhankelijk, een enkele tweede luitenant.
Doch vroeger of later komen de bittere consequenties daarvan, en ten
slotte kan niemand ontkomen aan het milieu, waarin hij ademt, waarin
elk windje, uit welken hoek het moge waaien, bevracht is met autoriteits
geloof en gezags-wellust.
Het is absoluut niet waar, dat er geen zaken zijn, die den indischen
officier belang inboezemen, dat hij iets zal voelen voor een opstel over
„strategische barrières". En wat zou anders dan het bovenstaande de
reden kunnen zijn, dat in het vakorgaan geen plaats is voor die zaken,
welke hem ter harte gaan F Het officierskorps heeft gesidderd van angst,
getrild van verontwaardiging, gejuicht van instemming bij de publicatie
der Wekker-artikelen. Van deze hevige beroering is geen flauwe afspie
geling gekomen in het Vaktijdschrift. Van Daalen ging en Swart kwam
op Atjeh, de motieven, die tot de bestuurswisseling leidden en de politieke
en militaire consequenties, welke het gevolg ervan zouden zijn, werden
in het Vaktijdschrift niet besproken.
Het Atjeh-verslag verscheen en het Vaktijdschrift zweeg in zeven talen.
De Soldaten Bond werkt langzaam door, doch over het streven van den
minderen militair worden geen behartigenswaardige wenken gegeven. De
Officieren Bond zou opgericht worden, bracht beroering teweeg, was het
onderwerp van een discussie in de 2e Kamer, iedereen sprak er over,
doch alweer bewaarde het Vaktijdschrift een geheimzinnig stilzwijgen.
Vrage ik: wat kan de reden zijn van de onthouding aan alles, wat
den indischen officier interesseert? Het antwoord geve men ieder voor
zichzelve.
Wil een militair tijdschrift werkelijk weergeven, wat er in het korps
omgaat, wil het werkelijk wezen, wat het moet zijn: een vaktijdschrift,
in de ruimste beteekenis van het woord, dan moet de verantwoordelijke
redacteur iemand zijn, die buiten de specifiek militaire verantwoordelijk
heid staat. In dit opzicht kan ook voor de uitgevers het voorbeeld leer
zaam zijn van de Militaire Gids in Holland. Dit tijdschrift streed den
zelfden doodsstrijd onder kolonel Boogaardt als thans het Indisch Militair
Tijdschrift onder kapitein Kooy. Toch gold de heer B. voor een in zijn
soort zeer vooruitstrevend militair. Toen kwamen de uitgevers, de firma
Bohn te Haarlem, op het idee de redactie aan te bieden aan de bekende
indische krachtfiguur, den gepensionneerden overste Jhr. Graafland. En
ziet! Oogenblikkelijk kwam in het wezen van het tijdschrift verandering.
Tal van krachten gingen meewerken, het abonnementental steeg op kolos
sale wijze, de artikelen werden besproken in pers en in 's Lands verga
derzaal „Een nieuwe lente en een nieuw geluid". Dat was in 1903. Nu,
na 5 jaren, klinken sommige toen verkondigde meeningen wat bout, de
nieuwe leer overdreef in enkele opz ehten, zooals elke nieuwe godsdienst
doet. Niet gaarne zou ik al wat in die eeiste jaren verkondigd werd,