954
verwaltung" komt eene aanschrijving voor, welke door Zijne Majesteit
den Keizer van Japan, ongeveer een half jaar na den vrede van Porls-
mouth tot Zijn leger werd gericht.
Om haar inhoud, om den geest die er uit spreekt en die ondanks
alles nog te weinig bekend is, is die aanschrijving gewichtig genoeg om
haar hieronder in zooveel mogelijk vrije vertaling, te laten volgen en
haar zonder commentaar, onz<>n kameraden ter overdenking aan te bieden.
1. Het leger is niet alleen het schild van den staat, zijn trots en
zijne eer, doch vooral ook de schrik zijner vijanden.
Ieder militair moet indachtig zijn, dat het voor hem niet voldoende
is goed zijn handwerk te kennen, doch dat hij allereerst volkomen over
gave verschuldigd is aan zijn Yorst, en zijn vaderland moet liefhebben
met algeheele zelfverloochening.
Troepen zonder overgave aan den Keizer vormen slechts een samen-
geraapten hoop, terwijl die zonder vaderlandsliefde niet anders zijn dan
belachelijke ledepoppen.
Moge ieder militair bedenken, dat nog hooger reiken dan de hoogste
bergen van ons schoone land en nog dich'er komen bij de heerlijke
zon dan deze, volkomen overgave aan den wil van den Hoogsten Aan
voerder en innige liefde voor het vaderland. Houdt hij dit voor oogen,
dan zal het hem gemakkelijker vallen den dood te dragen dan het veder
kleed van een vogeltje te torsen.
2 De militaire tucht, de grondslag van elk goed leger, legt den
ondergeschikte de verplichting op, om de door den Keizer benoemde
commandanten, de achting en den eerbied te bewijzen, welke hen
toekomen.
De niet-opvolging der door de Chefs uitgevaardigde bevelen is eene over
treding der krijgstucht en dus weerspannigheid tegen den Allerhoogsten wil.
Bij het geven van bevelen uit naam van Zijne Majesteit behooren de
hoogergeplaatsten evenwel niet uit het oog te verhezen, dat een onge
rechtvaardigd bevel of noodeloos strenge, onbillijke behandeling hunner
ondergeschikten gelijk staat met miskenning van den Albrhoogsten wil
en dus het misdrijf van majesteitsschennis het meest nabij komt.
Eene minachtende, zorgelooze behandeling der ondergeschikten verslapt
den noodzakelijken band tusschen meerdere en ondergeschikte, zaait
verdeeldheid in het leger en maakt de superieuren tot misdadigers te
genover hun vaderland.
3. Elk militair moet dapper zijn. Zoolang deze hooge deugd van
ons volk, die even oud is als het aloude Japansche Rijk en die gedurende
onze roemruchte Regeering ten zeerste op den voorgrond is getreden, bij
de natie gemeengoed blijft, heeft Japan van niemand iets te vreezen en
zal het groot en machtig blijven.
Komt in den oorlog de dapperheid tot uitdrukking door wapendaden,
in vredestijd openbaart zij zich door overeenkomstig de eischen van eer
en plicht, steeds mannelijk en waar te zijn.
4. Schenk Uw vertrouwen aan den Commandant, dien Uw Keizer U
heeft uitgekozen.
Vergeet nimmer, dat zonder vertrouwen in den aanvoerder geen succes
in den strijd mogelijk is.
Al moge U een bevel van Uw Commandant vreemd, ja wellicht onuit
voerbaar toeschijnen, toch moet gij het uitvoeren, met al Uwe krachten,