968
Rijnboot was, hoorde hij: „Es is vielleicht ein Schauspiel-
direktor"— Niemand zag in hem een officierNu, dat is te begrij
pen. En dan te moeten vernemen, dat we het stijl- en smakelooze hoofd
zakelijk hebben te danken gehad aan inzichten op het Ministerie van
Koloniën, nng wel in het hartje van een stad, waar op het gebied van
kunst en smaak wel wat te leeren is. Wat te denken bijvoorbeeld van
de keuze van een bandsjerp op een attda.
Met scheutjes en beetjes wordt er nu van gemaakt, wat er van te
maken valt, doch waarom hangt men toch aan een attila, een kleeding-
stuk voor bereden wapens, en geeft dit aan een leger, bijna geheel uit
voetvolk bestaande, die het nooit te velde draagt, en zich op fantastische
wijze uitdost, zoodra het oorlogspad wordt betreden.
Of nu de zoogenaamde eenvoudige jas het aangewezen kleedingstuk
is, of een soort toeristen-jas doet weinig ter zake, het is een juist
standpunt, in de laatste jaren ingenomen en klemmend voor een beroeps
leger, om er een andere kleeding voor den dienst op na te houden. De
werkman trekt ook graag een andere jas aan, als hij uitgaat, en als zoo
danig is een nette jas voor buiten dienst noodig, in een leger, waar
men n den regel minstens 6 jaren in blijft.
Alles samenvattende, betreuren we het, dat er ditmaal niet eens ge
broken is met de oude wijze van werken en het Legerbestuur geen
termen heeft kurnen vinden om een prijsvraag uit te schrijven, zooals
Rusland heeft gedaan voor eene Infanterie-uitrusting. Het kleeding-
vraagstuk is er belangrijk genoeg voor.
Men versta ons goed. Tal van wijzigingen zijn bepaalde verbeteringen
en een goed oordeel is pas uit te spreken, wanneer de volledige voor
stellen bekend zijn, doch dan is het tevens te laat om nog iets veran
derd te krijgen, en bij een prijsvraag was eene vertolking gekregen van
de heerschende meeningen op dit punt, waaruit een jury had kunnen
kiezen.
Het Incident Thomson en de Beoordeelingslijsten.
De nauwgezette nalezing in de Handelingen van hetgeen in de Kamer
vergaderingen van 30 Juni over en weer omtrent het geval Thomson is
gezegd, heeft bij ons vooral deze overtuiging bevestigd, dat het niet
mogelijk is op grond van dergelijke in den vorm eener discussie gegeven
uiteenzettingen een rechtvaardig oordeel te vellen.
Schrijver geeft hier een overzicht van wat de Heer Thomson de Kamer
meende te moeten mededeelen over zijne persoonlijke ervaringen en wat
de minister daarop antwoordde.
De indruk dien deze discussie achter laat, is dan ook zoo onbevredigend
mogelijk, omdat zij stof in overvloed biedt om de openbare meening in
antimilitaristischen zin te bewerken doch niet gem eg om een onbevangene
in staat te stellen zich over het fond van het geval Thomson een oordeel
te vormen.
Daartoe zou ongetwijfeld een opzettelijk onderzoek met schriftelijke
behandeling noodig zijn en als de heer Thomson dit niet zelf of door
bemiddeling van een zijner vrienden wilde of kon vragen, had hij de
Kamer waarvan hij deel uitmaakt, ook niet in zijn zaak behooren te