969
mengen. Het recht om te zeggen gelijk hij deed dat hij daar
mede werkzaam is geweest „voor de waarachtige belangen van ons
leger", kan hem dan ook naar onze meening niet worden toegekend.
Wil dit zeggen, dat wij een behandeling als men uit de voorhanden ge
gevens moet aannemen dat den kapitein Thomson is te beurt gevallen,
zouden wenschen te verdedigen Geenszins.
De heer Verhey, die bezadigd in zijn oordeel pleegt te zijn, heeft,
afgaande op den indruk dien hij van het mondelinge debat kreeg, zijn
afkeuring over die behandeling uitgesproken maar den heer Ter Laan betwist
dat hij „zou hebben toegestemd in hetgeen de heer Thomsom heeft
beweerd (nl.) dat het vigeerende stelsel in ons leger minachting kweekt
voor de goede rechtsbedoeling Het is geen stelsel, waarnaar de
heer Thomson is behandeld ,"2)
Op hetzelfde standpunt stelde zich de Minister van Oorlog. Ik geloof,
zeide hij „dat het tegenwoordige rechtsste'sel ten aanzien van de militai
ren, als men dit vergelijkt met dat voor burgerlijke ambtenaren, niet
het slechtere is Een militair kan wettig over opgelegde straffen
reclameeren, kan een bezwaarschrift indienen naar aanleiding van een
uitgebrachte beoordeeling; altijd is er appèl mogelijk "3)
Niettemin was onder dit stelsel tevens mogelijk gebleken, dat een
opgelegde straf met de strafreden en motiveering door den strafopleg-
genden superieur in de beoordeelingslijst van een officier vermeld was
gebleven, hoewel die straf door het Hoog Militair Gerechtshof was ge
royeerd. Dat dit onrecht is en als zoodanig door den betrokkene moet
worden gevoeld, staat voor ons vast, zelfs al mocht den superieur, wijl
hij zich bij de invulling aan bestaande voorschriften hield, geen blaam
treffen. Yan den Minister hadden wij in dezen gaarne een erkenning gehoord,
krachtiger dan de verklaring dat hij „volstrekt geen tegens'ander van
verbetering der rechtsbedeeling in het leger" is, maar dat hij die niet
plotseling kan aanbrengen.
Toegegeven zij echter: vooreerst dat zulk een erkenning den Minister
in de Kamer buitengewoon moeilijk was gemaakt, maar vooral dat hij
in den korten tijd van zijn ambtsvervulling reeds krachtig werkzaam is
geweest om noodige verbeteringen voor te bereiden. Dit is wel een der
belangrijkste gedeelten uit het debat en wij nemen de gelegenheid te
baat om daarop nog eens het licht te laten vallen, wijl het door het
opzienbarend incident Thomson te zeer in de schaduw is gesteld.
De Minister dan bracht het sedert 1904 aanhoudende gesol met de
inrichting van de beoordeelingslijsten in herinnering, door ons als
een voorbeeld van „het tijdschriftachtige van vele onzer militaire voor
schriften" gekenschetst. Hij deelde daarbij mede, dat hij de rapporten,
aan de hoogere legerautoriteiten omtrent de werking van het nieuwe
voorschrift Yan Rappard gevraagd, in handen had gesteld van drie zeer
bekwame en deskundige officieren van de verschillende wapens „om,
rekening houdende met de gegevens in deze rapporten vervat, een geheel
nieuw en volledig voorschrift samen te stellen voor het invullen van de
beoordeelingslijsten." Het was zijn wensch dat dit nieuwe voorschrift,
1). Handelingen 2e Kam«r bladz. 2293.
2). 2301.
3). Ibid, blz 2305.
4). Ibid. blz. 2303/4.