BOEKENTAFEL
In de Indische Gids van Juni en Juli beschouwt de kapt. van Marie
de positieverbetering van den Europeaan-soldaat in het Indische leger
nader.
Achtereenvolgens worden de volgende vragen in behandeling genomen
a. Is het middel van aanmerkelijke positieverbetering, gepaard aan
verminderde formatie sterkte der in Indië dienende militairen, te verkie
zen boven de tot dusver aangewende middelen om den toeloop in over
eenstemming met de eischen te brengen
b. Leveren het verloop en de vermindering der werving werkelijk
gevaar op voor desorganisatie van het leger?
c. Bestaat er genoegzame zekerheid, dat de aanvaarding van het be
ginsel, dat in zich sluit een klein contingent Europeanen in Indië, niet
tot andere groote gevaren zal leiden en zoo neen, welke maatregelen
zijn daartegen ie treffen?
d. Moeten ook de andere wapens en diensten in de Formatiewijziging
deelen
Zij, die aandachtig het eerste opstel hebben gelezen (in I. M. T. 1908
2e afl. bladz. 136 verkort overgenomen) begrijpen wel hoe de antwoorden
luiden. Het is ons doel niet deze beantwoording te bespreken, daarvoor
ontbreekt hier de plaats. Laten we beginnen met te zeggen dat tal van
denkbeelden ons zeer .sympathiek lijken en schrijver bijv. duidelijk
onderscheidt een weermacht en een politieleger.
„De taak van dit leger beperke zich tot de uitoefening van politie ten
opzichte van den binnenlandschen vrede, de vorming van een kern voor
de weermacht en de school voor het kader daarvan."
Nu, daar moet hot in de toekomst naar toe. Het is te gek om van
te spreken, de verdediging van ons gebied aan een troepje huurlingen
over te dragen.
Onder de middelen tot verkrijgen van beter gehalte noemt de schrijver
vermindering of afschaffing der handgelden en noemt verder het capitu-
lantenstelsel zooals de Heer Kooy zich dat voorstelde, voor wat betreft
het aanleeren van ambachten tijdens den diensttijd een utopie. Hij vergeet
evenwel, dat een Europeesch fuselier, die wegens een niet te zwaar ver
grijp een of meerjaren in Tjimahi heeft gezeten, terugkeert met am
bachtskennis, zij het ook alleen schoen- of kleermaker en dat d:e man
met een weinig goeden wil hier een aardige toekomst tegemoet gaat.
In het nieuwe licht de zaak beziende, kan hier voor den min ontwik
kelden militair nog heel wat gedaan worden, hetzij door aanpassings-
onderwijs, hetzij door ambachtskennis, zoodat zij na een niet al te langen
diensttijd, laat ons zeggen na 6 jaren, beter toegerust in de burger
maatschappij kunnen terugtreden, indien de hoogere graden hun niet