992
nog in is, een groote kans heeft hoofdofficier te worden. Met
verwijzing naar Bijlage B is het dus veilig aan te nemen, dat
25 van de 30 den hoofdofficiersrang behalen.
Voorts eischen de voorstanders van dit stelsel den luitenant-
kolonelsrang uiterlijk na 24 jaar.
De leeftijden nagaande, kwamen voor 1907 geen andere ma
joors dan de reeds bevorderde, in aanmerking voor die rangs-
verhooging.
De bezetting der rangen was dan geweest
Luitenant-Kolonels 18 tegen nu 18
Majoors =57 32
Kapiteins 272 237
zoodat een werkkring zou moeten worden gezocht voor 35
kapiteins en 25 majoors. Het volgende jaar zouden 35 luite
nants in aanmerking komen voor bevordering en 20 kapiteins
voor idem of voor pensionneering. Het jaar daarna 36 luitenants
en 33 kapiteins enz.
Het behoeft na deze toelichting geen betoog, dat voor dit stelsel
een geheel andere indeeling van het leger zou noodig zijn. Wel
brengen de voorstanders van het stelsel hiertegen in, dat geregeld
een aantal officieren door reizen en binnenlandsch verlof tijdelijk
afwezig zijn, zoodat bijvoorbeeld voor een beperkt aantal dei-
meerdere kapiteins wel werk is te vinden, op de wijze als het
instituut der kapiteins voor speciale diensten in Nederland werkt,
doch zij moeten erkennen, dat een dergelijke redeneering voor
de hoofdofficieren niet opgaat.
De bezwaren aan dit stelsel verbonden, hebben dan ook den ka
pitein H. C. Kerkkamp aanleiding gegeven voor eene andere wijze
van bevordering te pleiten, namelijk volgens een algemeene
ranglijst, waardoor hij tracht te gemoet te komen aan de belang
rijke verschillen in diensttijd in eiken rang bij de verschillende
wapens i).
Zijne grondstelling is deze:
De bevorderingen in de subalterne rangen geschieden over elk
wapen afzonderlijk, doch over elk geheel wapen, met dien
verstande:
le. dat voor de bevordering tot kapitein (ritmeester) bij de
1) Zie zijne leging i/d. Ind. Krijgskundige Yereeniging van 4 Januari 1906.