996 -
Over een tijdsverloop van 18 jaren zijn tot den majoorsrang
bevorderd 230 kapiteins of gemiddeld 12.7 per jaar.
Aangezien eerst na 1910 vermindering der aanvulling is te
wachten (zie Bijlage C) behoudt het gemiddelde aanvullingscijfer
van 53.5 zijn waarde. Om dus de promotie niet meer achteruit
te doen gaan, moet de hoofd-officiers coefficientp dalen tot 23.7
Nu leert eene eenvoudige berekening dat wanneer van de
promoties 1888 t/m. 1905 aan niet meer dan 20 den hoofd
officiersrang wordt toegekend, bij laatstgenoemd jaar de promotie
met 3 jaar bespoedigd is, en dus wederom gekomen op ongeveer
20 jaar, vermoedelijk zelfs iets minder (dus in 1925).
Wordt het jaarlijksch aanvullingscijfer van hoofd-officier 14,
dan treedt de gewenschte toestand in na 10 jaar, dus in 1918!
Voor verdere kansberekeningen wordt kortheidshalve verwezen
naar Bijlage G. Door het bovenstaande is aangetoond:
Ie. dat ten aanzien van de jaarlijksche verliezen in de hoofd-
offlciersrangen het voor aanvulling in aanmerking komende
procent kapiteins gemiddeld te hoog is, zoodat daardoor de
diensttijd, om dien hoogeren rang te bereiken, steeds langer
moet worden.
2e. dat eene formatieverandering wel ten goede werkt, doch
niet voldoende.
3e. dat alleen verbetering is te wachten van een lage coef
ficient p
4e. dat zoodra de gewenschte promotietijd is verkregen van
20 jaar voor den hoofd-officiersrang, angstvallig worde gewaakt,
met alle ten dienste staande middelen dat het evenwicht tus-
schen de factoren w, x, p en o niet weer verloren ga.
Alvorens de middelen om hiertoe te komen, afzonderlijk te
bespreken, is het noodig, nog een enkel woord aan de promotie
tot den kapiteinsrang te wijden. Op deze zijn niet dezelfde
factoren van invloed, als op die tot den hoofdofficiersrang, omdat
de pensionneering na volbrachten diensttijd ontbreekt. Dat
toch nog slechts 65 van de benoemde 2e luitenants het tot
den kapiteinsrang brengen, moet dus in hoofdzaak worden
1) d. w. z. 23.7 pCt. mag maar in aanme rking worden gebracht voor den hoogeren
rang.