1019
Bijlage H.
Model conduitestaat van ambtenaren B.B. beneden Resident
Te beantwoorden vragen.
I. Capaciteiten.
a. Welke examens heeft de beoordeelde afgelegd?
b. Welke Inlandsche talen kan hij vloeiend spreken met de
hoofden, welke alleen met de bevolking en welke kan hij al
leen verstaan.
c. In welke moderne kan hij zich meer dan voldoende uit
drukken en welke kan hij alleen verstaan
d. Welke speciale kundigheden bezit hij nog bovendien?
II. Karakter en Geaardheid.
a. Is de beoordeelde in alle opzichten vertrouwbaar en zoo
niet, in welke opzichten niet?
b. Bezit hij in algemeenen zin tact in den omgang, en geeft
hij daarvan blijk bij zijne aanrakingen inzonderheid met In
landsche ambtenaren en hoofden?
c. Door welke andere bijzondere karaktertrekken onder
scheidt hij zich?
III. Gedrag en Levenswijze.
a. Is het gedrag van den beoordeelde uit een zedelijk oog
punt onberispelijk?
b. Is hij een beschaafd man? Bezit hij vormen en eigen
schappen voor de samenleving? Is hij wellevend in het publieke
en in het private leven, zoowel tegenover Europeanen als tegen
Inlanders en vreemde Oosterlingen?
c. Heeft hij orde op zijne zaken of zit hij zonder noodzaak
in schulden?
d. Houdt hij rang en stand naar behooren op?
e. Heeft hij een beschaafd interieur?
IV. Verstandelijke Vermogens.
a. Bezit de beoordeelde een helder oordeel?
b. Is hij vlug of langzaam van bevatting?
c. Styleert hij vlug en goed?