1020 V. Ambtelijk Gedrag. a. Is de beoordeelde op de hoogte van de administratieve bepalingen betreffende de uitoefening van zijn ambt en leeft hij die bepalingen goed na? Bezit hij voldoende ervaring? b. Werkt hij vlug of langzaam, nauwkeurig of slordig? c. Komt hij zijne ambtelijke verplichtingen goed na en ver richt hij zijn werk met bijzondere toewijding of niet? d. Weet hij het juiste standpunt in te nemen tegen over superieuren en ondergeschikten, Bezit hij de noodige zelf standigheid e. Bezit hij initiatief en is hij in staat belangrijke aangele genheden in goed uitgewerkte voorstellen te behandeien of is hij daartoe nog niet in de gelegenheid geweest? VI. Lichaamstoestand. a. Geniet de beoordeelde eene goede gezondheid? b. Heeft hij een sterk gestel? c. Heeft hij hinderlijke gebreken? zoo ja, welke? d. Is hij meer geschikt voor terrein- dan voor bureauwerk of omgekeerd? VII. Bijzonderhedenniet vallende onder een der andere rubrie ken, doch die niettemin van invloed kunnen zijn op het oordeel over de geschiktheid van den betrokkene voor het door hem bekleede ambt of voor andere betrekkingen. VIII. Geschiktheid voor den tegenwoordig en rang en voor an dere betrekkingen. Aanspraak op bevordering. a. Wordt de beoordeelde volkomen geschikt geacht voor zijn tegenwoordigen rang? Zoo neen, wordt dan vertrouwd, dat hij zich die geschiktheid binnen niet te langen tijd zal eigen maken? b. Wordt hij onvoorwaardelijk geschikt geacht voor bevor dering tot den naast hoogeren rang? Indien hij slechts onder zekere voorwaarden geschikt wordt geacht voor bevordering, welke zijn die voorwaarden? c. Voor welke tot een anderen diensttak behoorende betrek kingen toont de beoordeelde bijzonderen aanleg te bezitten of wordt hij geschikt geacht?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 376