1062 - juisten aanslag eigen te maken. Het is de taak der onderwijzers den man die overtuiging bij te brengen". Deze taak moge bij Europeanan en Amboineezen en misschien ook bij de Javaansche recruten vrij eenvoudig zijn, bij de oude Javaansche fuseliers, zooals bij mijne onderhebbende compagnie, waar van de 84 Javaansche fuseliers er 23 prijken met een gouden W en 34 met een zilveren dito, blijkt deze taak zeer moeilijk. Hooge premies en allerlei kleine voordeelen hebben dit, bij veel ambitie van de zijde der onder wijzers, nog niet kunnen uitwerken. Het bezwaar door den heer Blok geopperd over de aanwijzing der schoten (bl. 579 I M.T. No. 6) is door ons op de volgende wijze onder vangen Op de drie middelste figuren van de aanwijsschijf is middels een witte streep van ongeveer 1 c.M breed, de afscheiding aangebracht tusscheu kop, borst en romp. Wordt nu op de strookschijf met koppen geschoten en treft de schutter de schijf b v. iets beneden het midden der middelste figuur, dan wordt dit schot op de juiste plaats van tref fen aangewezen met de witte ruit naar den schutter gekeerd. Dit vol doet volkomen. Yerder zijn op de lijst, der aanwijsschijf de cijfers 1 t/m. 8 aangebracht op dezelfde wijze als dit bij de cirkelschijf het geval was, en dit om te voldoen aan het voorschrift van de 3de alinea van 140. Op fig. 18 komen echter deze cijfers niet voor. Met een tiental onderofficieren de oefening schietende, bedoeld bij 37 sub 2, werd opgemerkt, dat de schutters elkander aanspoorden „nu voor al goed te mikken". Hoewel het in den aanslag brengen van het geweer, wat snelheid be trof, niet te wenschen overliet, werd m.i. toch veel te lang „nagericht", waardoor de indruk van het vuur geheel overeenkwam met de oude me thode Yan een „binnen korten tijd afgeven van een gericht schot" en het ..zich zelf tot het afgeven van zijn schot slechts gedurende korten tijd bloot geven" was dan fe'telijk ook geen sprake. Toch vond ik dit niet onnatuurlijk; immers de man icil (en moet wil len) trachten zijn doel te treffen en buiten gevecht te stellen. Ik wil wel toegeven, dat na nog veel langer en aanhoudende oefening het den man ten slotte gelukken zal, den tijd voor narichten (dus eigenlijk rich ten) benoodigd, iets, misschien zelfs aanmerkelijk, te bekorten doch waar bij de nieuwe methode van opleiding in het schieten, zooals op bl. 117 van het laatste Wetensch. Jaarbericht wordt gezegd, wordt uitgegaan van het beginsel, dat „de man in het gevecht toch niet richt", daar zal in ieder geval tot het bereiken van eenzelfde resultaat, een enorm veel grootere hoeveelheid munitie noodig zijn. Het munitie-aanvullingsvraagstuk wordt hierdoor niet gemakkelijker op te lossen. Toen dan ook de hierboven genoemde oefening werd herhaald, nadat er op gewezen was, dat veel te lang was gericht, werd hetzelfde resul taat verkregen èn in veel langer tijd èn met een veel grooter aantal patronen. De totaal indruk, die het nieuwe voorschrift op mij, en op mij niet alleen, hier en daar heeft gemaakt, is, dat het de volle consequentie van het voorop gestelde beginsel niet heeft aangedurfd. Misschien is dit in casu een deugd; dit zaï dan vanzelf wel blijken. Hoe het zij, me dunkt, dat men in ieder geval niet te voorbarig moet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 418