1152
de bloote mededeeling van den scheidsrechter dat het vijandelijk vuur
zoo sterk is en afwachten totdat een gunstiger mededeeling komt,
maar trachten zich kruipend of groepsgewijze met sprongen vooruit te
werken. In een ander geval zal hij misschien eenen bij de momenteele uit
werking van 'svijands vuur (volgens mededeeling van den scheidsrechter)
hopeloos sehijnenden aanval trachten mogelijk te maken, doordat hij door
medewerking van andere troepen (flankeerende infanterie, artillerie, machi
negeweren als anderszins) gunstiger omstandigheden in 't leven roept.
Om nu op deze wijze doelmatig te werken, moeten de scheidsrechter
lijke beslissingenof veeleer de verschillende na kortere of langere
tusschenpauzen herhaaldelijk te verstrekken mededeeling en buiten
gewoon voorzichtig gesteld zijn. De boodschap b. v. dat „de
afdeeling niet verder vooruit kan komen", of dat zij „slechts tot aan
een zeker punt kan voorwaarts gaan", zijn in deze gevallen reeds te
ver strekkend, want zij ontheffen de troepencommandanten van de
noodzakelijkheid zelf te overleggen en te oordeelen, zij binden
hen en verhinderen de zelfstandigheid. Dan denkt niet meer de troepen-
commandant maar alleen de scheidsrechter, terwijl de aanvoerder ver
nederd wordt tot uitvoeringsorgaan van den scheidsrechter. De mede-
deelingen van den scheidsrechter gedurende de gevechtshandeling mogen
daarom, zonder acht te slaan op hetgeen bij nevenafdeelingen voorvalt
dit en den invloed daarvan op hem moet de troepenaanvoerder zelf
beoordeelen zich slechts uitstrekken tot de oogenblikkelijke uitwerking
van eigen en vijandelijk vuur. Met deze mededeelingen, zijne opdracht,
zijne verhouding tot nevenafdeelingen en met het terrein rekening
houdend, moet de troepenaanvoerder bepalenwat hij wil doen.
De scheidsrechter, die zich natuurlijk zelf ook een oordeel er over
gevormd heeft, wat voor den troepenaanvoerder voornamelijk na de
door hem gegeven mededeelingen het meest doelmatig zou zijn om te
doen, moet evenwel groote zelfbeheersching, geduld en omzich
tigheid betrachten, wanneer de troepenaanvoerder anders handelt, als
hij doelmatig acht. Eerst dan, wanneer gene niet voldoende acht slaat
op 's vijands vuuruitwerking, behoort hij door het geven van verdere,
eventueel duidelijker mededeelingen, in te grijpen. Toch zouden eigenlijk,
teneinde den offensieven geest, die „het koste, wat het wil" naar
voren dringt, niet te ondermijnen, aanvallende troepen slechts bij uit
zondering tot het vertoonen van de verliesvlag gedwongen of zelfs buiten
gevecht gesteld moeten worden 1). Anders is dit bij afdeelingen van den
verdediger, die bij een juist optreden van den aanvaller door de zich
bestendig in meerdere mate doen gevoelende uitwerking van het vuur
van den laatste, allengs meer geschokt worden en dit zonder moreele
schade te lijden door het vertoonen van de verliesvlag of het uittreden
van gevallenen toonen kunnen.
1) Het komt mij voor, dat deze en de volgende bewering niet geheel onaanvechtbaar
zijn, ja, dat de schrijver zich hier eenigszins tot „Prinzipiënreiterei" laat verleiden. Het
manoeuvregevecht toch moet een zoo juist mogelijk beeld geven van de werkelijkheid en
daarom mag niet uit valsche overwegingen verzuimd worden de verliezen der werkelijk
heid zoo getrouw mogelijk weer te geven. Gewent men de troepen bij vredesoeteningen
niet voldoende aan de moeilijkheden van den aanval, dan zullen de in werkelijkheid
optredende verliezen zooveel te eerder verrassingen en teleurstellingen en daardoor ont
moediging, gevolgd door een te vroeg onderbreken van den aanval ten gevolge hebben