1174
K. noemt als hoofdreden van den geringen toeloop:
Onbekendheid en stelt zelfs de vraag of de Regeering wel alles
gedaan heeft om den maatregel wereldkundig te maken en of zij aan
hare bestuursambtenaren wel duidelijke instructies heeft gegeven. Verder
deelden eenige inl.-ambtenaren hem mede, dat de bepaling, dat de inl.-
officieren het niet verder zullen kunnen brengen dan tot kapitein, veel
kwaad bloed heeft gezet, terwijl de omstandigheid, dat dokters djawa
na voortgezette studie in Nederland den rang van officier van gezondheid
der tweede klasse kunnen behalen en dan geheel met europeesche mili
taire geneesheeren worden gelijkgesteld, eveneens ongunstig zal inwerken
op den lust van adellijke inlanders om hunne zonen tot 2en luitenant
te doen opleiden.
De derde schrijver X. constateert evenzoo groote onbekendheid
met de bepalingen, geeft daarom aan den Javaanschen adel een duidelijke
uiteenzetting raar van en bespreekt daarna de redenen van geringen
toeloop, zooals hij die uit den mond van eenige Javaansche grooten
opteekende.
Eenige van zijne zaakrijke beschouwingen laten wij hier volgen-
De vraag beantwoordende, waarom dit instituut eigenlijk in het leven
is geroepen, zegt hij
le. voor ontwikkelde Inlanders het aantal passende betrekkingen met
één te vermeerderen, daarmede tevens in de lijn blijvende van hot streven
om verschillende betrekkingen door Inlanders te laten vervullen en het
staatshuishouden zuiniger in te richten;
2e. door de aanwezigheid van Inlandsche officieren in het leger hoopt
men liet gehalte van de toekomstige Javaansche soldaten te verhoogen;
3e. de Inlandsche officier zal door zijn gezag, ontleend aan positie en aan
afkomst, méér van Javaansche soldaten gedaan kunnen krijgen dan zijn
Europeesche collegade gevechtswaarde der Inlandsche troepen zal er dus
door stijgen;
4e. bij een eventueel optreden van een B. V. hoopt men alsdan met meer
reden op steun te kunnen rekenen van de bevolking, wier eigen hoofden deel
zullen uitmaken van het leger, en die dus een band zullen vormen tussclien
bevolking en leger.
Omtrent de geringe bezoldiging zegt hij het volgende:
De Javaansche officier zal met f 100.— per maand niet overeenkomstig zijn
stand kunnen levenhij heeft voor die betrekking eene Europeesche oplei-
ding genoten, hij moet' met zijn Europeesclien collega op gelijken voet iun-
nen omgaan en dus leven, bewoont een zelfde huis, draagt dezelfde kleeding,
enz., enz. en ook zijne- echtgenoote zal haar omgang vooral op kleine
plaatsen buiten Java onder de Europeesche dames moeten zoeken.
Kortom, hij zal alleen in naam en gelaatskleur van den Europeaan ver
schillen en waar deze met f 175.per maand reeds niet kan rondkomen,
zooals herhaaldelijk uit dagbladartikelen e. a. blijkt, daar kan men niet van
hem vergen, dat hij het mot f 100.— per maand zal kunnen stellen, t Ore-
volg is, dat de ouders huiverig zijn hunne kinderen die richting heen te
sturen, aangezien zij met eenigen grond verwachten, dat zij door de Euro
peanen voor »half" zullen worden geteld en met den nek zullen worden
aangezien; te meer waar zij althans in den eersten tijd ook in algemee-
ne ontwikkeling bij hen zullen achterstaan.
Ook het eindtraktement van f 260.voor kapitein is veel te weinig. Dat
kan immers nooit goed gaan, wanneer de kapitein-compagniescommandant
f 260.traktement krijgt en een zijner onderhebbende le luitenants f 350.
(wanneer de nieuwe tractementsregeling er door is). Bovendien kan een
Inlander van die ontwikkeling zich eene véél betere positie bij het civiel
bestuur verwerven. De oudste zonen van regenten niet mede gerekend (die
natuurlijk bestemd zijn hunne vaders op te volgen) kan een ontwikkeld