1190 voorstellen doen om hen in staat te stellen spoedig de beoor- deelingslijsten te doen wijzigen of aanvullen. Artikel 3. Daar elke aanteekening in een beoordeelings- lijst gedurende den geheelen diensttijd van den beoordeelde kan worden geraadpleegd, moeten de onmiddellijke chefs zich onthouden van het te spoedig uitlokken van ongunstige aan- teekeningen, zonder echter bepaalde gebreken in hunne officieren onaangeroerd te laten. Artikel 4. De bewoordingen waarin de beoordeeling is uit gedrukt moeten beknopt en duidelijk de bedoeling van den beoordeelaar weergeven, opdat ter zake niet de minste twijfel kan rijzen. Artikel 5. De inhoud van een kolom moet waar noodig logisch verband houden met dien van een andere. Artikel 6. Verwijzing naar andere bescheiden mag niet plaats hebben. Artikel 7. Aldus voorgelicht zullen de bevoegde autoriteiten beschikken over voldoende gegevens om in geval van noodig geachte overplaatsing, benoeming tot eene speciale betrekking, bevordering, ontslag enz. naar recht en billijkheid te kunnen handelen. Artikel 8. Bij de infanterie, cavalerie en artillerie zal de geschiktheid om een hoogeren rang te bekleeden in den regel slechts bij de troepen kunnen worden verkregen en onderhouden. Artikel 9. Een officier die langer dan drie achtereenvolgende jaren aan den dienst bij de troepen is onttrokken geweest, kan in het algemeen niet voor bevordering bij zijn wapen in aan merking komen, alvorens hij daarna bij de troepen blijken heeft gegeven van zijne geschiktheid voor den hoogeren rang. Hiervan zijn uitgezonderd de officieren van den generalen staf. Artikel 10. In verband daarmede moeten hoog in de ranglijst staande officieren, die speciale betrekkingen bekleeden, tijdig bij hun wapen worden teruggeplaatst. Artikel 11. Een officier, die buiten zijn wapen werkzaam zijnde, in zijne betrekking tot een hoogeren rang wordt bevor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 546