1209
meenen ons te herinneren dat de aanvullingen in vroeger jaren
in dit opzicht veel verschilden van die in bijl. C voor de toekomst
aangegeven. Gegevens hieromtrent staan ons echter niet ten
dienste. Het verschil in opleiding zal, waar in de toekomst de
grootste aanvullingen van de Kon. Mil. Academie zijn te ver
wachten, later van minder invloed zijn op de prcmotiekansen
voor den hoofdofficiersrang, maar hieromtrent valt nu nog niets
waarschijnlijks te zeggen.
Het groote verschil teekent zich dan ook minder af in de
verschillende wapens en diensten onderling, dan wel in den
boezem van elk hunner alzonderlijk. En hierin schuilt een fout
die dringend om verbetering vraagt, ofschoon we dadelijk toe
geven, dat ook eerstgenoemd euvel, zij het dan ook in mindere
mate, voelbaar is. A. v. H. is liever majoor met 600's maands
dan kapitein op datzelfde inkomen. Wij voelen veel voor het
door hem daarvoor aangevoerde motief, maar toch achten wij
het een nog dringender eisch hem, die alleen tengevolge van
den onregelmatigen promotiegang, onevenredig lang op bevor
dering moet wachten, althans financieel zooveel mogelijk scha
deloos te stellen door periodieke tractementsverhoogingen.
Terecht spreekt A. v. H. op blz. 998 van een wanverhouding,
maar spreekt die wanverhouding zich niet nog veel meer uit,
waar in eenzelfde wapen de eene luitenant na 15, de andere
na 7 officiersdienstjaren den kapiteinsrang bereikt en dit nog
te meer waar wellicht onder die officieren met dat groot aan
tal dienstjaren zich mannen bevinden met oneindig meer ver
diensten dan onder laatstgenoemden, wie uitsluitend het toeval
niet alleen een hoogeren rang maar vooral een zooveel ruimere
betaling bezorgde
Bijlage D van het opstel van A. v. H. zullen wij hier niet
in beschouwing nemen. Zij geeft de rangsverhoudingen aan bij
de infanterie hier en in Nederland en heeft dus voor ons be
toog geen waarde. Alleen willen wij opmerken, dat de toe-
1) Het Legerbestuur late zijne gedachten eens gaan over de groote onbillijkheid ge
legen in de omstandigheid dat de weduwe van een luitenant die 14 jaar aan het Wed.
en Weezenfonds betaalde, zooveel minder pensioen ontvangt dan de weduwe van een
kapitein die na 8 jaren offlcieridiensttjjd overleed. Deelname aan dit fonds is een ver
plichte levensverzekering.