1233 Het is hier niet ons voornemen, het voorschrift in zijn geheel te behandelen; na de studie van S-p, in dit zelfde nummer, zou van het geduld der lezers wat veel gevergd worden. Het zij ons daarom vergund, hier en daar enkele grepen te doen en die voorloopig blootweg, zonder meer hier weer te geven. In 1 wordt van de chefs, die een oordeel uitspreken, geëischt dat zij dit doen naar eer, plicht en geweten, en dat zoowel in het belang van het Leger als in dat van de beoordeelden zelf) strikte rechtvaardigheid en billijkheid; moet worden betiacht. De invulling moet uitsluitend gegrond zijn op hetgeen de beoordeelaars stellig weten of waarvan zij op goede gronden overtuigd zijn zegt 2 le alinea. In afwijking met ons voorschrift bepaalt 4, dat de lijsten ingericht zijn voor 4 achtereenvolgende beoordeelingen. De eerste beoordeeling in den officiersrang wordt opgemaakt zaak staande. Die commissie moet omtrent dat onderzoek rapport uitbrengen aan den Minister van O orlog. Ik geloof, dat dit ook de eenige weg is om te ontkomen aan het ik zou haast zeggen onheilspellend veelvuldig toezenden van reclames over beoordeelingen aan deze Hooge ergadering' Het is werkelijk wensclielijk, dat daaraan een einde komt. Geen Minister van Oorlog kan voldoenden tijd vinden om al die klachten, veelal zeer lijvige dossiers, grondig te onderzoeken. Ik heb er vijf onderzocht en die hebben mij, als ik het goed naga, zeker zes weken tijd gekost. Vandaar de noodzakelijkheid om dat onderzoek te doen geschieden door een commissie van officieren, wellicht-ik heb er niets tegen -van gepension- neerde officieren, die zeker over meer tijd kunnen beschikken dan de offi cieren in actieven dienst. De Minister moet voor zijn eindoordeel kunnen beschikken over een degelijk, volledig rapport met advies. Ik zou bovendien wenschen, dat het voorschrift, dat een heel belangnjk reglement is, niet werd vastgesteld alleen bij ministerieele beschikking. Dan kan het elk oogenblk veranderd worden. Over de wijze waarop de vaststelling moet geschieden, ben ik voor mij zelf nog niet geheel tot klaarheid gekomen. In ieder geval de vaststelling van het voorschrift moet niet meer uitsluitend hij den Minister berusten, niet omdat ik mijzelf of mijn opvolgers niet vertrouw, maar omdat de neiging bestaat telkens veranderingen in het voorschrift aan te brengen en dat acht ik zeer bedenkelijk. Ook is in het voorschrift, naar mijn gevoelen, een bepaling onmisbaar een bepaling die helaas tot nu toe niet bestaat, maar welker onmisbaar heid mij dezer dagen weer is geblekendat aan eiken officier, die in minder gunstigen zin beoordeeld wordt, een gelegaliseerd afschrift moet gegeven worden van die heoordeeling en dat niet meer volstaan wordt met het even doen lezen en daarna laten teekenen van de beoordeeling.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 589