1242 ,,In verband met vorenstaande overwegingen is voor de lagereonderoffi- c iersrang en gebroken met liet thans geldend stelsel van periodieke verhoo gingen wegens anciënniteit,^ bij welk stelsel erkenning van verdiensten en van meerdere geschiktheid is buitengesloten, en waarbij vooral wanneer de betalingen hooger gesteld worden waarschijnlijkheid bestaat dat de lagere onderofficiersrangen gevuld zouden geraken met oudere elementen die, niet geschikt voor hoogeren rang, uit den aard der zaak, door het langdurig »hetzelfde doen" ook den lust verliezen in de werkzaamheden aan den door hen bekleeden rang verbonden, terwijl voorts, met*het oog op mogelijk groote verschillen in leeftijd, de verhouding van hen tot de in hooger rangen geplaatste jongeren tot min gewenschte toestanden aanleiding zou kunnen geven. „Worden periodieke verhoogingen in de lagere onderofficiersrangen door den ondergeteekende ondienstig geacht, daarentegen zijn deze verhoogingen behouden voor hen die in den militairen dienst wenschen te blijven, en daarvoor in alle opzichten de geschiktheid bezitten: voor dezen zijn die verhoogingen eene belooning van bewezen goede diensten, terwijl zij tevens dienen om hen in staat te stellen op redelijke wijze te voldoen aan, met de jaren stijgende, hooger levensbehoeften. „Meer in bijzonderheden berust het door den ondergeteekende voorgestaan stelsel op het navolgende. „Bij elk onderdeel (compagnie, eskadron, batterij, enz.) worden uit de sergeanten (wachtmeesters) diegenen, die bijzondere geschiktheid getoond hebben als aanvoerder en als opvoeder, en die zich voorts door groote plichtsbetrachting onderscheiden, aangesteld tot sergeant (wachtmeester) 1ste klasse, in welke hoedanigheid zij, óók door eene toelage, boven de overige sergeanten (wachtmeesters) gesteld worden. Naar het oordeel van den ondergeteekende zal het streven moeten zijn bij elk onderdeel vier van dergelijke onderofficieren te bezitten, welk aantal dit behoeft wel geen betoog eerst geleidelijk zal kunnen worden bereikt. „Intusschen is voor de onderofficieren van alle rangen een prikkel aan wezig tot studie en tot verhooging van practische bekwaamheid, door het toekennen van belooning (in den vorm van soldijverhooging) wegens ge bleken geschiktheid voor hoogeren rang, ook al is aanstelling daarin, wegens gebrek aan vacature, voorloopig niet mogelijk. „Wat het militie- en het reservekader betreft, wordt het volgende aan^e- teekend. „Waar het vrijwillig kader in hoofdzaak belast is met de opleiding der militie en van het daaruit te vormen kader, en alzoo aan hooger eischen moet voldoen dan het militie- en het reservekader, wordt het, reeds opdien grond alleen, billijk geacht de soldij van het vrijwillig kader eenigszins hooger te stellen. Wanneer echter het opleidingstijdperk is afgeloopen en het militie- (reserve) kader, op gelijken voet als het vrijwillig kader, dienst verricht en als aanvoerder blijken geeft aan dezelfde eischen te kunnen voldoen die aan het vrijwillig kader worden gesteld, wordt dezelfde soldij genoten als door het vrijwillig kader, terwijl aan het militiekader ook toelagen kunnen worden gegeven wegens gebleken grooter bekwaamheid en geschiktheid. In deze regeling ziet de ondergeteekende een prikkel voor het militiekader om zich practisch verder te bekwamen. Eene grooter mate van practische bruikbaarheid van liet militie-kader zal niet alleen voor het actieve leger, doch ook, en vooral, voor de landweer van belang zijn. Voor de encadreering van laatstgenoemde wapenmacht toch moet bijna uitsluitend worden gerekend op kader uit de militie voortgekomen Voorts acht de ondergeteekende het van belang den overgang van het mi- litie-kader bij liet vrijwillig kader zooveel doenlijk aan te moedigen, in verband waarmede het hem gewensclit voorkomt te bepalen dat, bij dien overgang, het militiekader (hoewel aanvankelijk zonder rang- of soldijwij ziging) geplaatst wordt in de categorie waarvoor het de geschiktheid als aanvoerder getoond heeft te bezitten; de aanstelling in den rang en de toe kenning der volle soldij zal kunnen geschieden zoodra aan de eischen voor den betrekkelijken rang of de betrekkelijke categorie ten volle is voldaan en dus geheele gelijkstelling met de vrijwillige onderofficieren van ^elijken rang of gelijke categorie gebillijkt is."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 598