709
cheeringen zouden plaats hebben van officieren van hetNeder-
landsch-Indische leger bij dat in Nederland en omgekeerd.
Als men ouden van dagen hoort over de onmiddellijke gevol
gen, die dit besluit voor Indië ten gevolge had, dan hoort men
in den regel op min of meer ironische wijze over deze „ver
overaars" spreken.
Reeds bij aankomst bestond er in Indië eenige vooringe
nomenheid.
"Wel is het velen van hen, toen en later, gelukt deze te over
winnen, maar het feit blijft, dat nog steeds bij velen de in den
regel onuitgesproken meening blijft voortleven, dat het tot de
onwaarschijnlijkheden behoort dat het opdoen van krijgservaring
het hoofdmotief van hun overkomst is.
Onnoodig hierover langer uit te weidenvoldoende is, het
feit te constateeren en te erkennen, dat er vaak reden voor die
meening bestond.
Boven aangehaald K. B. stelt in den aanhef de volgende be
ginselen voorop:
Uit bovenstaande blijkt: le dat het belang des Rijks voorop
moet staan en daarna de belangen van de beide legers ieder
afzonderlijk2e dat het opdoen van krijgservaring, militaire
ondervinding, theoretische en technische kennis het beoogde
doel is.
De practijk echter heeft geleerd, dat van de zijde der Indische
officieren uiterst spaarzaam van de geboden gelegenheid gebruik
is gemaakt, waarschijnlijk uithoofde van financiëele nadeelen,
«Overwegende, dat het in het algemeen belang des Rijks wenschelijk is, dat
»voor het leger hier te lande partij worde getrokken van de krijgservaring, de
«militaire ondervinding, die door officieren bij het Nederlandsch-Indisch leger
«kan worden verkregen;
«Overwegende, dat voorschreven belang tevens medebrengt, dat aan officieren
«van laatstgenoemd leger gelegenheid worde gegeven na hunne in Indië opge-
dane ervaring, bij de korpsen of militaire inrichtingen hier te lande hunne
theoretische kennis zoowel als hunne kennis op technisch gebied, te vermeer-
deren en
«Willende in een en ander voorzien op zoodanige wijze, dat aan de vooruit-
«zichten op bevordering der officieren van de beide legers, zoomin als aan die
«der naar den officiersrang dingende onderoff1cieren, nadeel worde toegebracht.