710 die een detacheering in Holland meebracht. Dat zij afkeerig zouden zijn hunne theoretische en technische kennis te vermeer deren, valt niet aan te nemen. Reeds het krijgsschoolbezoek en de detacheeringen gedurende den verloftijd bewijzen het tegendeel. In hetzelfde K. B. werd in een lOtal artikelen de wijze van uitvoering omschreven Art. 4 10 gedeeltelijk later gewijzigd of gesupprimeerd— regelen den duur der detacheering, pensioenaangelegenheden, bevordering, gratificatie enz. Onder het lOtal artikelen is er echter nagenoeg geen enkel, dat volkomen uitgevoerd is gedurende den loop der jaren van de dateering tot op heden. Mag hier nu uit afgeleid worden, dat het vooropgesteld doel der detacheeringen voor Nederlandsche officieren, n.l. het op doen van krijg servaring en militaire ondervinding ook niet meer ten uitvoer gelegd behoeft te worden voor hen, die uit Holland naar hier komen met dat in hun request aangegeven doel? M. i. geenszins, vooral omdat het betrokken K. B. het éénige is dat de betreffende zaak regelt. Bovendien is het eerste gedeelte van het K. B. het voor naamste deel en zijn de artikelen 1 —10 slechts uitvoerings bepalingen ter regeling o.a. van de rechtspositie. Mocht echter die opvatting hier bij het legerbestuur tegen woordig gehuldigd worden vroeger klaarblijkelijk niet, want toen was ieder gedetacheerde er nagenoeg zeker van een groot deel van zijn detacheeringstijd te velde door te brengen—dan eischt m. i. het K. B. dringend wijziging. Art. 1. »Jaarlijks zullen eenige subalterne en bij voorkeur ongehuwde officie ren van het wapen der infanterie en van dat der artillerie van het leger hier »te lande bij het N. I. leger en omgekeerd worden gedetacheerd. Art. 2. »Voor dusdanige detacheering komen alleen in aanmerking lo. jeugdige kapiteins, die, gelet op hun plaats in de rangrijst, in hunnen <iang vermoedelijk nog een vijftal jaren zullen moeten dienen, alvorens tot «bevordering aan de beurt te zijn en 2e luitenants van 6 a 7 jaren dienst als zoodanig. De hier bovenbedoelde of ficieren moeten bovendien in alle opzichten gunstig bekend staan en tot de «detacheering genegen zijn. Ait. 3. >Het getal en de rang der jaarlijks te detacheeren officieren zal, voor «ieder wapen afzonderlijk, bij beide legers gelijk zijn, doch in geen geval bij «ieder van de beide legers meer bedragen dan zes officieren van het wapen der «infanterie en twee van dat der artillerie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 60