- 1250 sche natie zich zelf en schuldbewust, haar plicht indachtig is geworden, bewijst wel, dat er niet enkel een God is voor dronkaards, maar ook voor slapende natiën. Nederland is ontwaakt, is aan het werk begonnen, dat het te lang had verzuimd, er is eindelijk schoonmaak gehouden in de Augias-stallen, die wij de Buitenbezittingen noemen. Het is goed, dat dit nu herdacht wordt, nu het Nederlandsche volk, met de klassieke ondankbaarheid wel ke het toonde jegens al zijn groote dienaren, bezig is de beteekenis te verkleinen van den gouverneur-generaal Yan Heutsz. Hij is de man, die wat Nederlandsch is op de Buitenbezittingen opnieuw tot eere heeft gebrachthij is de man die voor deze rijke eilanden den dageraad heeft opgeroepen; hij is de man die het mogelijk heeft gemaakt, dat een Ne derlander op Zuid-Celebes kan komen zonder schaamte en zonder ge vaar er beleedigd te worden. Teruggekomen van een veertiendaagsche reis door het binnenland, breng ik de getuigenis mede, dat hier geen Nederlander is, militair of burger, die voor den gouverneur-generaal Yan Heutsz, voor het deel dat hij aan het werk op Celebes draagt, niet volkomen eerbied koestert. Zich houdende buiten de ellendige twistvragen, die Atjeh heeten, zegt men hier: dit heeft Van Heutsz voor Zuid-Celebes gedaan, en het is een groot en het is een goed werk. Zeker, hij niet alleenhij werd ge holpen, door dat gedeelte van het Nederlandsch-Indische leger, officieren en minderen, aangewezen om het verzamelde vuil van 'een halve eeuw, lafheid geworden lankmoedigheid, voorgoed weg te bezemen. Het heeft een arbeid van beschaving verricht, waartoe ik voorheen militaire troe pen niet in staat heb geacht. Ook ten opzichte van het Nederlandsch-Indische leger is het Neder landsche volk ondankbaar. Het wenscht dat zijn troepen oorlogvoeren en wanneer zij dit doen, zegt het: „zachtjes aan" „niet zoo hardhandig" Het wenscht oorlog te zien voeren met zachte, met lieve, met ethische middelen. Brave menschen, die in de steden en dorpen van ons land in de sociëteiten en koffiehuizen onder den bitter en het bier, in de redactiebureau's onder de bezieling van een goedkoope, maar edele men- schenliefde, in de Tweede Kamer onder het gehoor van onbenullige kie zers met zooveel gemakkelijke welsprekendheid, in losse houding op uw stoelen, lof en blaam uitdeelt over het doendat naar uw zin niet genoeg laten is, van de Nederlandsch-Indische troepen, gij spreekt en gij weet niet waarover, gij babbelt en gij doet onrecht, gij praat en gij zijt enkel raak in uw ondankbaarheid. Mijn God, ik heb ook niet geweten wat in deze jonge-krachten ver slindende landen van onze troepen gevergd wordt, voor dat ik op Java, op de schepen met troepentransporten, hier op Celebes officieren, onderof ficieren en soldaten heb hooren vertellen wat de expeditiën zijn, waarop dat veel pratende, meevittende, meest ondankbare volk van Nederland hen uitzendt. Daar is niets bij, dat tot de verbeelding spreekt van de praters en babbelaars thuis, geen groote veldslagen met wapperende vaandels, kanongedonder, geen fanfares van dapperheid en vaderiandsche welsprekendheid, geen snorkende getuigenissen van gegalonneerde ge neraals en telegrafeerende oorlogsreporters. Dit is niet de oorlog d grand spectacle. Dit zijn expeditietjes van een groepje soldaten onder een luite nant of een kapitein, dagenlang met voedsel op vast rantsoen, dat soms

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 610