289
dat de meesten, 11a afloop van het toelatingsexamen, nog suf vau het
examen en van de drukte van vertrek en aankomst, met met de noodige
ambitie de lessen in het eerste jaar aan die school volgden of wel, door
zich toch onmiddellijk weer op de studie te werpen, spoedig zenuwziek
waren. Is nu het opnemen van terrein, maar vooral het teekenen van
kaarten met het daaraan verbonden peuterwerk, de manier om de ge
slaagde candidaten weer tot rust te brengen? Wij antwoorden daarop:
Neen Wil men werkelijk friseh aan den arbeid gaan, dan moet men
eerst eenige maanden vrij hebben. Daar de leerling van de hoogere
krijgsschool toch zijn buitenlandsch verlof er bij inschiet, zouden wij,
na °het examen in Januari van elk jaar of als dat met het oog op
den winter beter is, in Maart de candidaten naar Europa laten ver
trekken en verlof verleenen tut den len November, aanvangsdatum van
een nieuwen cursus.
Dit is natuurlijk ook eene oplossing, doch die 0. 1. het aangenaamste
zal werken na afloop der studies. De detacheering b/d. topografischen
dienst vóór het vertrek naar Europa heeft toch veel voor. De absoluut
andere werkkring, en het vele buitenwerk maken dat de leerling m min-
üer dan geen tijd een andere stroom d or zijne hersens heeft gekregen,
die hem persé'opfrischt van het ingespannen werken voor het examen.
Doch terecht wijst inzender op een leemte, nam. het gewone verlof, dat
er bij inschiet. Want niemand zal in trouwe durven beweren dat de
studietijd aan de H. Krijgsschool een verlof is.
Inlandsche Officieren.
Naar aanleiding van de in ons vorig nummer besproken artikelen van
X in de Locomotiefschrijft een Javaan, die volgens eigen verklaring
geparenteerd is aan het Djocdjasche hof en eenige regentenfamilies,
dat ook hij het billijk vindt, dat bij mindere eischen mindere betaling
plaats heeft. Hij vindt de betrekking van Inl officier beter dan die van
bestuursambtenaar en raadt zijn landgenoóten aan om van de gelegen
heid gebruik te maken.
Hij acht het echter een fout, dat zij, die niet als van hoogen adel
aangeschreven staan, worden uitgesloten van het ambt van Inl. oificier.
Wij nemen dit gedeelte van zijn betoog hier onveranderd over
Er is geen scherpe lijn te trekken tusschen adel en volk Duizenden
afstammelingen van de vorsten van Pedjadjaran, Modjopahit, Demak en
Mataram voeren geen pnedicaat en werken als landbouwers, koelies enz.
Het aanzien dat men geniet hangt ook bij de Inlanders inderdaad af van
betrekking, bekwaamheid, geleerdheid, deugdzaamheid, macht of rijkdom. Er
zijn geen feiten aan te wijzen dat men alleen door zijn adeldom meer over
wicht heeft op het volk dan een ander. Ook menschen van lage afkomst
hebben bij verschillende gebeurtenissen een voorname rol gespeeld. Er
zijn thans vele regenten, wier vaiers, groot- of overgrootvaders van
geringe afkomst waren, die invloed hebben bij de bevolkingdaarentegen
verscheidene hoogadellrjken die niet bij haar gezien zijn. Yoor het gezag
heeft de Javaan veel eerbied. Het komt er niet op aan, wie met het
gezag bekleed is.
De vorige rijksbestierder, do vader van den tegenwoordigen van boera-