718
gebruikelijk om de artillerie, waarvan tijdens het afleggen of daarna ook
maar één paardestaart te zien was, als overwonnen te verklaren, met
dat gevolg, dat de artillerie der beide partijen verstoppertje ging spelen.
De één zag niets van den ander en geen van beiden was in de gelegen
heid om tijdig in te grijpen in het infanteriegevecht. Wanneer de cava
lerie de onmogelijkste aanvallen volvoerde, heette het„laat maar, anders
ontneem je haar d'r karakter!"
Is dat dan voor de artillerie misschien niet noodig? Dat zijn over
drijvingen, waarvoor men zich hoeden moet, anders zou de merkwaardige
schrijver van .Cavalerie en Artillerie over boord" nog gelijk krijgen.
In den oorlog is de zaak veel eenvoudiger en het nieuwe reglement
houdt daarmede ook rekening. Daar zal, voor zooverre zulks met het
oog op dekking mogelijk is, gedekt afgelegd worden, want doet men zulks
niet, dan wordt er door de verliezen misschien heelemaal niet afgelegd.
Op middelbare afstanden echter „Vooruit en in stelling" met alle batterijen
zoo vlug mogelijk. De vijand schiet niet met altijd treffende projectielen
en de schilden zijn er ook nog. Is het mogelijk met de oogenblikkelijk
achter gehouden batterijen verder voorwaarts in stelling te komen, des
4e beter, zelfs wanneer men over terrein moet, dat door den vijand over
zien wordt, maar dan in den snelsten gang, zoodat men er over is voor
de vijand om zoo te zeggen bekomen is van zijn schrik; want de leus
moet blijven „naar den vijand toe, het koste wat het wil". Ook dit
wordt bij manoeuvres veelal niet in het oog gehouden. Of liever vele
stukken blijven, prat op de groote schootsverheid, op de plaats als de
infanterie reeds op 6 a 800 M. van den vijand gekomen is en daar als
het ware doodbloedt zonder ondersteuning van de artillerie. Waar blijft
dan toch de wederzijdsche ondersteuning en samenwerking der wapens?
Die manoeuvreoverdrijving wreekt zich later in de werkelijkheid,
z M. i. ligt het voordeel der verhoogde aanvangssnelheden van kanon
nen en geweren in de grootere bestrekenheid en trefkansniet echter
in de grootere schootsverheid.
Spreekt men over de groote uitbreiding, die tegenwoordig de slagvelden
zoowel in breedte als diepte hebben, dan luidt terstond het antwoord!
„Heeft niets te beteekenen in verband met de nieuwere verkeers- en
verbindingsmiddelen, als telegraaf, telefoon, seinvlaggen, automobiel, wiel
rijders".
H:er valt wederom op eenige manoeuvre-overdrijvingen te wijzen, welke
voor ieder, die weet hoe het in den oorlog toegaat, voor de hand liggen.
Dat de staf van het leger met de legerkorpsen en deze met de divisies ten
allen tijde door telegraaf en telefoon te verbinden zijn, is duidelijk; zelfs
voor divisies en brigades acht ik die verbinding nog niet onmogelijk,
maar wat den bewegingsoorlog betreft, blijft het daarbij dan ook. Wie
een grooten slag heeft medegemaakt, weet, dat toenmaals reeds het
geschutvuur alle geluid, het geweervuur incluis, overstemde en men zich
met de stem alleen door hard schreeuwen verstaanbaar kon maken.
En hoe dan nu wel bij een grooter aantal kanonnen, kanonterugloopgesehut
en rookzwak kruit. Ik ben overtuigd, dat op het eigenlijke slagveld de
beste telefoon niet te verstaan zal zijn. Toch gelooft men, dat de batterij
commandanten, ver opzij of achterwaarts, in staat zullen zijn hun batterij
per telefoon te leiden.
Ik geloof er niets van. Even ongeloovig ben ik wat aangaat de