2 geteekende heeft dit ten deele reeds gedaan door het in het leven roepen van de Koninklijke besluiten van 7 November 1907, No.-21, en van 9 November 1907, No. 64. Evenwel werd deze aangelegenheid daarmede niet afdoende geregeld. De wijze, waarop de ambtsvoorganger van den ondergeteekende zich voorstelde deze afdoende regeling tot stand te brengen, is in bijzonderheden aangegeven in de Memorie van Toelichting en in de Memorie van Antwoord, betrekking hebbende op het in den aanhef dezer panagraaf genoemde wetsontwerp. Het daarin voorgestane hoofdbeginsel was, dat, nu aan de divisiecomman - danten eene meer uitgebreide bevoegdheid werd gegeven, de inspecteurs der wapens als zoodanig niet meer zouden gehandhaafd blijven. Terwijl de betrekkingen van inspecteur der infanterie en van inspecteur der artillerie zouden vervallen, was het voornemen, aan den commandant van hel veldleger een hoofdofficier van het wapen der infanterie toe te voegen, die bedoelden commandant zou kunnen voorlichten bij de behandeling van alle technische zaken, dit wapen betreffende. De commandant der bereden-artillerie zou, op gelijken voet als de commandant der cavalerie, onder den commandant van het veldleger ressorteeren de commandant der vesting-artillerie zou bij zijne bevelvoering rechtstreeks onder den Minister van Oorlog staan, evenzoo de inspecteur (thans commandant) der genie. Hoewel de ondergeteekende niet voorbij ziet, dat aan deze regeling voordeelen verbonden kunnen zijn, komt het hem toch voor, dat daar mede niet in allen deele een toestand zou worden verkregen, welke de vereisehte waarborgen oplevert, dat bij de ruimer geworden bevel voering over de verschillende wapens, de belangen van die wapens elk afzonderlijk behoorlijk verzekerd zouden blijven. Yandaar dat de onder geteekende er naar heeft gestreefd, eene regeling te ontwerpen, waarbij, met handhaving van het commando over het veldleger en van de samen gestelde divisiën, met bedoelde belangen meer rekening wordt gehouden. De ondergeteekende meent bij dit streven te zijn geslaagd. Naar zijn gevoelen is het noodig, onder de bevelen van den commandant van het veldleger te doen ressorteeren een inspecteur der infanterie, een inspecteur der cavalerie en een inspecteur der bereden-artilleriede niet bereden artillerie te stellen onder een inspecteur der vesting-artillerie; bij het wapen der genie een inspecteur aan het hoofd daarvan te stellen, en deze autoriteit, evenals die der vesting-artillerie, rechtstreeks onder den Mi nister van Oorlog te doen ressorteeren. Voorts ligt het in de bedoeling, ingevolge het voorstel van de commissie inzake de artillerie-inrichtingen, ingesteld bij beschikking van den toen- maligen Minister van Oorlog van 20 Januari 1906, IVde Afdeeling No 1, den directeur der artillerie-inrichtingen mede rechtstreeks onder den Mi-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 752