17 wijzigingen in de vredesorganisatie van het hoogere bevel. Naar de meening van den ondergeteekende kan bezwaarlijk anders worden ge oordeeld dan dat de aangebrachte wijzigingen, op verschillende belang rijke punten een betere aansluiting brengen van de vredesorganisatie aan de regeling voor de bevelvoering in oorlogstijd. Wordt de uiteenzetting door den ondergeteekende juist opgevat dan zijn de bezwaren in de Nota ontwikkeld, voor een deel met zoozeer ge richt tegen de voorgenomen wijzigingen, dan wel tegen het feit, dat met meerdere wijzigingen zijn aangebracht. In de Nota wordt van de praemisse uitgegaan, dat er een verband moet zijn tusschen de inwendige werkindeeling van het Departement van Oorlog en de organisatie van de instellingen en de diensten, welke onder dat Departement ressorteeren. Tot op zekere hoogte zal, ook onopzettelijk, zoodanig verband wel immer aanwezig zijn, maar de steller van de Nota denkt zich dat ver band blijkbaar zeer innig. Hij meent dat een wijziging in de bevels- organisatie van het leger met de eischen van een goede oorlogs voering lichtelijk in botsing zal komen, indien daaraan niet tevens gepaard gaat een daarmede verband houdende wijziging in de inrichting van het Departement van Oorlog. Dit komt den ondergeteekende voor, een minder juist uitgangspunt te zijn. Hoe de werkwijze van het Departement georganiseerd is, schijnt tot de deugdelijkheid van een regeling der hoogere bevelvoering slechts in een verwijderd verband te staan. Op de werkwijze van het Departe ment wordt door schijnbaar kleine oorzaken van wetgevenden aard dik wijls een sterken invloed uitgeoefend. Zij kan veel minder dan de orga nisatie van het bevel voor langen duur onwrikbaar worden vastgesteld. Er zijn ter zake groote verschillen. Ten aanzien van de bevelsorganisatie en de daaruit voortvloeiende regeling van de bevoegdheden en gezagssfeeren der autoriteiten, is het een voordeel als de toestanden allengs in6eleefd en door de practijk be zegeld in een goed evenwicht aan elkander passen; daarentegen moet de"inrichting van het Departement, in beginsel, voor wijziging in indeeling goed vatbaar zijn. Als men bedenkt welke consequentiën bijv. het artikel der Militiewet betreffende de vergoedingen heeft gehad, zal men moeten toegeven dat de organisatie van het Departement plooibaar en dus niet onwrikbaar vastgesteld behoort te wezen. De ondergeteekende vermoedt, dat de zienswijze van den samensteller der Nota, omtrent het noodzakelijk organiek verband tusschen de in richting van het Departement van Oorlog en de inrichting van het hoogere legerbevel, voor een goed deel voortvloeit uit diens opvatting

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 767