20
Vooreerst zal de Minister „zich meer dan nu het geval is aan wette-
lijken arbeid kunnen wijden".
De ondergeteekende kan niet beoordeelen of dit resultaat zou worden
bereikt, maar hij ziet in dat bereiken geen voordeel, vermits hij van
meening is, dat de wetgevende arbeid niet de voornaamste taak van den
Minister van Oorlog behoort te zijn.
Het is ook naar zijn meening niet gebleken, dat de wetgevende arbeid
van dat Departement den indruk van een tragen gang maakt.
Het volgende voordeel, van de gedachte organisatie in de Nota ver
wacht, kan moeilijk worden nagegaan; de ondergeteekende kan evenwel
niet inzien, dat de invloed van den chef van den generalen staf tot be
vordering der eenheid in legerzaken niet genoegzaam zou gewaarborgd
zijn door den inhoud van diens ontwerp-instruetie, wanneer die autoriteit
met zijn dienstvak in vredestijd evenals in oorlogstijd, zijn taak als zelf
standig orgaan en niet als onderdeel van het Departement vervult.
Het gedachte stelsel in zake den legerstaf zou aan den chef van den
generalen staf een taak geven d'e te omvangrijk is voor één man. Hoever
de machtsdelegatie ook gaan zou, voor alle wijzigingen en overleg tusschen
de acht onder hem staande autoriteiten, zou zijn tusschenkomst en mede
behandeling gevorderd worden. De ondergeteekende houdt zich overtuigd,
dat de bemoeiingen als chef van den gedachten legerstaf aan deze autori
teit geen tijd meer zouden laten voor den omvangrijken en ODinisbaren
werkkring, die in de ontwerp-instruetie aan den chef van den generalen
staf is opgedragen.
Waarom door het in de Nota aangegeven stelsel „de werkzaamheden
zeer zullen worden vereenvoudigd, terwijl vermoedelijk op personeel zal
kunnen worden bezuinigd", is bij het ontbreken van gegevens, niet met
juistheid te beoordeelen, doch de ondergeteekende meent dit resultaat
niet als waarschijnlijk te mogen aannemen.
Omtrent het vierde punt dat als voordeel der organisatie van den le
gerstaf in het Departement van Oorlog zou voortvloeien, is de onderge
teekende, na hetgeen hij daaromtrent reeds aanstipte, beslist van mee
ning, dat de overgang van den vredes- in den oorlogstoestand in zijn
stelsel, vooral wat de hoogere bevelvoering betreft, belangrijk beter is
voorbereid dan in het stelsel der Nota het geval zou wezen.
Dit laatste stelsel heeft nog een bezwaar voor den gedachtenovergang,
dat de chef van den generalen staf in vredestijd met velerlei ressorten
hiërarchisch in aanraking is, met welke hij in oorlogstijd zich noch moet
noch kan bemoeien.
In den legerstaf zijn tal van autoriteiten sous-ordre geplaatst, die in