30 van zijn stelsel aangeeft, dat de Minister zich meer dan nu het geval 18 aan wettelijken arbeid zal kunnen wijden, doch dat naar zijn meening die arbeid niet de voornaamste taak van den Minister van Oorlog is. Ik meen van wel. Onder wettel ijken arbeid dan bedoeld niet sle°chts het maken of herzien van militaire wetten, maar ook den jaarlijkschen begrootings arbeid. Ik bewonder onverdeeld de werkkracht van den Mi nister, maar ik betwijfel of hij zal kunnen volhouden wat hij tot nu toe zoo bewonderenswaardig heeft gedaan. Doch al ware hij daartoe op den duur in staat, het is de vraag of zijn opvolger dat zal zijn. Ik meen dat het wel degelijk noodig is dat de centrale leiding der behandeling van militaire zaken aan het Departement niet worde gegeven aan een burgerambtenaar (den secretaris-generaal) maar aan een opperofficier, wiens werkzaamheid den Minister ontlast van de zorgen van wat ik maar noemen zal: het dagelijksch bedrijf van het leger. Verder te gaan zou mijn be doeling niet zijn. Verder heb ik gezegd, dat mon daardoor eenheid zou krijgen in de behandeling van zaken, en de Minister vindt dat niet noodig, want de chef van den generalen staf krijgt in zijn nieuwe instructie opdracht, om zijn aandacht aan de behartiging van alle militaire belangen te wijden. Ik heb dit ook wel gelezen, maar dit zijn papieren voorschriften. Trou wens tot heden is nog geen chef van den generalen staf in gebreke gebleven naar zijn vermogen zoo te handelen, ook al zcu het niet in zijn instructie staan. De groote zaak is echter, dat de chef veel te veel buiten het dagelijksch bedrijf van het leger staat en alleen die stukken krijgt, welke hem ter advies worden toegezonden. Hij zit niet genoeg in alle zaken. En dit durf ik beweren, omdat ik zelf de eer heb gehad sous-chef van den generalen staf te zijn. De Minister zegt, dat de taak van den generalen staf te omvangrijk zou worden voor één man. .Neen, Mijnheer de Voorzitter! Dit is niet zoo. Aan den chef van den generalen staf wordt zeer veel opgedragen, dat is waar. Wanneer men alles opsomt, krijgt men den indruk alsof hij zeer veel te doen heeft; maar voor de meeste zaken wordt zooveel tijd niet gevraagd en bovendien heeft hij de beschikking over velen, aan wie hij de behartiging dier zaken voor een deel gerust kan toevertrouwen. Zoo wordt zijn taak erg ver gemakkelijkt, te meer, waar de chef zich niet met allerlei kleine zaken behoeft bezig te houden en veel wordt afgedaan door de lagere comman danten. Mijn bewering, dat de werkzaamheden worden vereenvoudigd neemt de Minister ook niet aan. Dit is toch wel zoo. Nu schrijven de inspecteurs en de chef allerlei brieven aan elkaar, die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 780