32
Om de vergadering niet te veel te vermoeien, zal ik niet opsommen
alle vragen, welke op bladz. 12 van 's Ministers antwoord gedaan worden
en toch eigenlijk als het ware beantwoord worden door hetgeen ik voor
stel in mijn Nota.
De Minister merkt nog op: de inspecteur, die dus niet meer chef van
het wapen is maar eenvoudig belast is met de behartiging der algemeene
belangen, die het hoofd eener afdeeling is en, als het noodig is inspecteur
in den eigenlijken zin, zal het oor hebben van den Minister en invloed
bij hem hebben.
Ik wensch niets liever. Dat zijn de hoogo mannen van hun wapens,
die, juist door de bij hun wapens verkregen ervaring, de aangewezen
personen zijn voor adviseurs van den Minister. Ik vind het niet anders
dan wenschelijk dat zij diens oor hebben al zal niemand voorstaan, dat de
overtu'ging per se ook die van den Minister moet zijn of worden.
Maar nu komt de Minister met een opmerking, ontleend aan den te-
genwoordigen toestand. Ik had gezegd: dan kunnen te gelijker tijd
vervallen de hoofden van afdeelingen die wij nu hebben en zich als het
ware als tweede adviseur tusschen den inspecteur van het wapen en den
Minister inschuiven. De Minister zegt daarvan: de hoofden van de af
deelingen zijn niet adviseurs van den Minister, wel de inspecteurs. Die
hoofden der afdeelingen hebben eenvoudig te doen wat de Minister hun
opdraagt.
Ja, zoo luidt het voorschrift op papier, maar de practijk is anders. In
den bestaanden toestand schrijft de inspecteur aan den Ministerde brief
komt in handen van het hoofd der betrokken afdeeling, officier van het
wapen van den inspecteur, maar van lageren rang, doch doorgaans een
hoogst verdienstelijk officier, die dus intellect en overtuiging wèl heeft.
Hij komt bij den Minister met het stuk en nu wordt dit besproken. Ik
begrijp zeer goed dat de Minister dan kan zeggen en zelfs op een oogen-
blik zal zeggen ik heb uw advies niet noodig of verder niet meer noodig,
maar voor dien tijd heeft het hoofd der afdeeling wel degelijk het oor
van den Minister gehad en komt hij met zijn eigen advies, dat soms
ingaat tegen dat van den inspecteur. Ik kan bewijzen, dat dit zoo is,
niet alleen was op zeker moment maar in alle jaren, welke voorafgegaan
zijn. Ik ben in 1883 tot kapitein bevorderd, en van af dat oogenblik
en eigenlijk reeds daarvoor, ben ik werkzaam geweest uitgezonderd
drie stages, welke ik als compagnies-, bataljons- en regiments- comma--
dant bij den troep heb moeten medemaken -- aan het Departement of in
de onmiddellijke nabijheid daarvan, zoodat ik de faits et gestes en de
historie er van nabij ken. Welnu, ik kan constateeren, en de Minister
kan het niet ontkennen, hij moet het ook bemerkt hebben toen hij werk-