- 33
zaam was aan het Departement, dat de hoofden der afdeelingen wel
degelijk het oor van den Minister hebben. Het beste bewijs daarvoor
is, dat ik in al die jaren sedert 1883 niet anders, als regel ten minste,
heb waargenomen, dan dat de verhouding tusschen den inspecteur en
het hoofd der betrokken afdeeling, in den regel min of meer gespannen,
en soms zelfs pijnlijk was, omdat de inspecteur verweet aan het hoofd
van die afdeeling, dat hij bij den Minister influenceerde tegen het advies
van den inspecteur. Ik kan tal van namen noemen van personen bij
wie dat zich heeft voorgedaan. En die regel had slechts een uitzon
dering; wanneer men had een inspecteur of een hoofd van een afdeeling
die minder kantig was, of een hoofd eener afdeeling die bijzonderen tact
had om den invloed op den Minister tegenover den inspecteur te maskeeren.
De Minister zegt verder, dat het argument dat de stelling-commandant
met het bevel over troepenafdeelingen moet worden belast op dezelfde
gronden berust waarom de divisie-commandant dat gekregen heeft over
de drie wapens zijner divisie. Bij de divisie moet, zegt de Minister, een
inniger verband bestaan dan in de stellingen, maar ook bij de stellingen
is de behoefte aan zulk een verband aan te toonen.
Ik heb de eer gehad chef van em staf te zijn in een stelling, en ik
weet bij ervaring wat dat beteekent. Het zijn alle bevelen op papier;
mtn heeft over niets te beschikken, en als men in zijn eigen stelling
een kanon wil zetten, moet de commandant van de vestingartillerie
daarop beslissen. Personeel had men niet, en nu vind ik het zeer nuttig,
dat men de landweer-afdeeling en de vestingartillerie-afdeeling onder
bevel brengt van den stellingcommandant, opdat die commandant zich in
die wapens kan inleven, er voor zorgen en de oefeningen nagaan,alsook
de stellingoefeningen in verband met de voorbereidende oefeningen van het
wapen goed kunne regelen, verband tusschen de stellingtroepen kan brengen.
Ten slotte beeft de Minister opgemerkt, dat hij eigenlijk de bedoeling
van mijn Nota niet goed had begrepen en dat ik niet had bewezen dat
wat de Minister wenscht niet goed is. Ik heb reeds gezegd, dat, als ik
aanneem dat hetgeen in zijn regeling staat niet goed is, ik daarmee niet
wil zeggen, dat wat ik wil het eenige goede zou zijn. Ik zou nu verder
willen gaan en iets willen bijbrengen om aan te toonen waarom ik, af
gezien van mijn regeling, d e ik nogmaals met den meesten aandrang
aan de belangstelling onderwerp, vind, dat de voornemens die de Minis
ter nu heeft met de inspecteurs op zich zelf niet goed zijn.
De Minister is voornemens om onder de bevelen van den commandant
van het veldleger te plaatsen de inspecteurs van de infanterie, van de
cavalerie en van de bereden artillerie, voor zooveel dezen ook werkzaam
heden betreffende het veldleger hebben.
5