zijq taak vindt bij de depots en bij de marineformatie, die hij heeft te
regelen.
Thans nog de inspecteur van de cavalerie. Hier staat men voor een
meer ingewikkelde zaak. Men heeft eenmaal doorgevoerd, dat al onze
cavalerie is ingedeeld bij het veldleger. Nu zou men zeggen de inspec
teur ook, en deze moet toegevoegd worden aan den staf. Maar men wil
de cavalerie niet laten optreden in brigade-verbandimmers men heeft
dan regimenten huzaren bij de divisiën ingedeeld; dit beginsel is in de
voorschriften neergelegd en nu moet men de consequenties daarvan
volledig aanvaarden en die gaan ver. Wanneer het waar was, dat men
den oorlog wil openen met optreden van een cavalerie brigade onder
bevel van den inspecteur als commandant, dan had men de regimenten
cavalerie niet bij de divisies moeten en mogen indeelen, want dan zou
de inspecteur der cavalerie de cavalerie-brigade hebben te vormen voor
haar hoofdtaak. Maar men heeft de regimenten cavalerie ingedeeld bij
de divisiën en dus aangenomen dat de hoofdtaak ligt in het divisiever-
band of dat goed of kwaad is laat ik voor het oogenblik daar, men
heeft dat nu eenmaal zoo aangenomen en van af dat oogenblik is de
cavalerie-brigade op den achtergrond geraakt, zoo niet geheel verdwenen
en moet men aannemen dat men de cavalerie niet op zich zelf in ver
banden zal gebruiken. Anders had men bijv. per divisie een escadron
gegeven, maar men heeft bij elke divisie een regiment ingedeeld en
daarvan moet men de consequentie aanvaarden.
Het argument, dat de cavalerie-inspecteur behoort tot den staf van het
veldleger, omdat hij als brigade-commandant zal hebben op te treden,
gaat daarom niet oP en als het opging zou men de regimenten huzaren
weer uit het divisie-verband moeten halen. En het is op dien grond,
dat ik, ook afgezien van mijn voorstel, hetgeen de Minister wil een stap
in eeu niet goede richting acht.
Hierop antwoordde de Heer Sabron, Minister van Oorlog in de zitting
van den 22sten
Laat ik beginnen met te zeggen, dat ik mij zoo min mogelijk, of
eigenlijk in het geheel niet zal uitlaten over de staatsrechtelijke quaestie,
dat de Kroon zou komen te staan voor het geval, de leiding der lands-
verdediging op zich. te moeten nemen.
De geachte afgevaardigde heeft zelf erkend, dat daarvoor noodig zou
zijn een wijziging in de bepalingen der Grondwet en deze wijziging ligt
nog zoover in het verschiet, dat het mij beter voorkomt daarop geen
plannen te gaan maken. Ik geloof niet, dat verwezenlijking van het
denkbeeld van den geachten afgevaardigde wenschelijk zou zijn, en ik