36
mag verder niet achterwege laten te vermelden, dat de geachte afge
vaardigde door zijn toelichting het voorstel, naar mijn gevoelen, niet
duidelijker heeft gemaakt.
In die toelichting zegt hij o .a.„De leider der landsverdediging wordt
in geval van mobilisatie benoemd door de Regeering en is alleen aan
deze verantwoordelijk."
„De aangewezen leider der landsverdediging is de Koning".
Hoe kan dat? Ik ben niet genoeg bekend roet het staatsrecht en beb mij
op dit gebied veel te weinig bewogen, om den zin dier woorden goed te
kunnen vatten. Aangezien ik het niet begrijp, stap ik verder hiervan af.
De geachte afgevaardigde, de heer Staal, vraagt hoe de leiding der
verdediging geregeld is en of ik daarvan mededeeling zou kunnen doen.
Ik moet beleefdelijk verwijzen, naar hetgeen dienaangaande is gezegd
in de Memorie van Antwoord. Meer kan ik daaraan niet toevoegen.
Ik kan de verzekering geven, dat de Regeering in deze diligent is, daar
op kan men zich veilig verlaten.
De geachte afgevaardigde heeft breedvoerig uiteengezet waarom het
stelsel, dat ik in zake de hoogere bevelvoering v.dg, eigenlijk niet deugt.
Zijns inziens moeten de inspecteurs der wapens aan het Departement van
Oorlog zitten; ik ga een geheel anderen kant uit, want ik wil die
autoriteiten doen ressorteeren onder den commandant van het veldleger.
Het is een oude quaestie, zij dateert reeds van 1877. Ik was in 1879
gedetacheerd bij het Departement van Oorlog, en heb zelf eerige maan
den bijgewoond, dat de inspecteurs van de verschillende wapens daar
zaten. Op voorstel van Minister de Roo vanAlderwerelt had Z. M de
Koning dat ingevoerd, maar de klachten bleven niet uit en een der
eerste daden van Minister Reuther was, om dat alles ongedaan te maken
en de inspecteurs weder uit het Departement te brengen. Ik geloof, dat
deze Minister daarin groot gelijk had. Ik heb kort geleden°nog eens
nagelezen, op welke gronden de Minister de Roo van Alderwerelt ertre
is overgegaan om de inspecteurs bij het Departement van Oorlog te
plaatsen en de overwegingen, die de Minister Reuther er toe leidden°het
voorstel te doen het besluit weder in te trekken. Naar mijn meening
waren de overwegingen van den Minister Reuther volkomen juist.
De ervaring, die men toen heeft opgedaan van het werkzaam stellen
van de inspecteurs aan het Departement van Oorlog, heeft overtuigend
aangetoond, dat zij daar niet behoorden. Hun betrekking van inspecteur
ging op die wijze feitelijk geheel verlorenhet werden bureauambtenaren
anders niets.
De geachte afgevaardigde uit Noordholland heeft, toen hij Minister
was, ook met mij over deze zaak gesproken. Ik was toen inspecteur