37 van het militair onderwijs. De geachte afgevaardigde zal zich herin neren, dat hij mij begin 1906 bij zich heeft ontboden om een regeling te maken voor de inrichting van het Departement van Oorlog, waarbij dan de inspecteurs aldaar zouden komen en onder den chef van den generalen staf zouden werken. Ik heb dat ontwerp ingediend 27 Maart, opgemaakt naar de doorZijn Excellentie aangegeven denkbeelden. Uit verschillende er naast geschre ven opmerkingen kan blijken, dat ik er niet mede instemde. Verder heb ik van dat ontwerp niets gehoord. Ik weet dan ook niet, waarom de geachte afgevaardigde als Minister die regeling niet heeft ingevoerd. Toen ik Minister werd, vond ik den toestand zóó, dat er samengestelde divisiën waren, maar dat ook de inspecteurs der wapens op den ouden voet waren gebleven. Dat was een toestand die onmogelijk bestendigd kon worden. Ook bij den Minister van Rappard bestond het plan dit niet te doen voortduren; hij liet werken aan een herziening der instructiën ten einde die zaak in een beter spoor te brengen. Wat moest ik nu doen? Ik was een groot voorstander van het vormen van gemengde divisiën in fanterie, artillerie en cavalerie onder één bevel, zoodat de oorlogs met den vredestoestand overeenkomt. Maar wilde ik dit doen, dan was daarvan het gevolg, dat de taak van den inspecteur, zooals die tot nog toe was, moest veranderen. De inspecteurs zouden, hetzij bij het Depar tement van Oorlog geplaatst, hetzij onder den commandant van het veld leger gesteld moeten worden tot behartiging der bijzondere wapenbelangen. Nu koos ik het laatste, omdat dit mij de beste oplossing scheen. De geachte afgevaardigde uit Noordholland vertrouwt, dat, als de inspecteurs aan het Departement van Oorlog kwamen, zij dagelijks met den Minister zouden omgaan, zij beter den Minister in alle zaken zouden kunnen adviseeren enz. Maar dat voordeel kan ik ook verkrijgen, als ik de inspecteurs buiten het Departement houd. Of zij in het gebouw van het Departement van Oorlog zitten of wel op eenigen afstand daar vandaan zijn, ik kan de inspecteurs altijd bij mij laten komen om ze te raadplegen. En nu is het wel opmerkelijk, dat de geachte afgevaardigde, de heer Staal, die er zoo voor is inspecteurs op het Departement te brengeD, Minister van Oorlog zijnde, juist een van do Ministers is geweest, die de inspecteurs het minst heeft geraadpleegd. Ik spreek hier bij onder vinding: als inspecteur van het militair onderwijs ben ik slechts éénmaal door hem gehoord over een zaak die mijn dienstvak betrof, en zoo schijnt het anderen inspecteurs ook te zijn gegaan. De gedachte afgevaardigde, de heer Staal zou verder verwachten, dat, als de inspecteurs aan het Departement zaten, geen hoofden van afdee-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 787