- 38
lingen op den Minister invloed zouden kunnen uitoefenen als tweede
adviseuren. Maar een hoofd eener afdeeling behoeft in geen enk de zaak
invloed op den Minister uit te oefenen; hij heeft slechts op te volgen
hetgeen de Minister hem beveelt, uit te voeren hetgeen de Minister vast
stelt, en hij heeft zich niet te plaatsen tusschen de legerautoriteite i en
den Minister. Daar is niet de plaats der afdeelingshoofden, en als zij
het toch zouden willen doen, dan moeten zij zoo spoedig mogelijk van
het Departement worden verwijderd.
Ook door den geachten afgevaardigde uit Zuidholland is gezegd, dat
de inspecteurs eigenlijk, om het zoo uit te drukken, een tragisch bestaan
hadden, omdat zij voortdurend door het Departement werden tegenge
werkt. Ik wil aannemen, dat de langdurige ervaring van den geachten
afgevaardigde uit Zuidholland in allen dee le juist is. Toch geloof ik,
dat hij in deze te donker ziet.
Wat toch is het geval De inspecteur van een wapen doet een voorstel aan
den Minister. De Minister moet dat voorstel bekijken niet alleen uit het
oogpunt van het belang van het wapen, maar hij moet zich ook afvragen
of het uitvoerbaar is met het oog op 's lands financiën en met het oog
op andere belangen, hetzij van personeelen, van zakelijkeu of van mate-
rieelen aard. De Minister laat nu door het hoofd der afdeeling onder
zoeken in hoever het voorstel voor inwilliging vatbaar is, met inachtne
ming van de eischen, die ik daareven noemde. Nu blijkt het meermalen,
dat voorstellen gedaan worden, die niet voor verwezenlijking vatbaar
zijn en, het spreekt vanzelf, dat de Minister zoo'n voorstel moet afwijzen.
Laat dan de Minister, indien de zaak van genoeg zaam belang is, dien inspec
teur bij zich komen en zegt hij hem: uw voorstel waardeer ik, maar ik
kan er geen gebruik van maken, op die en die gronden moet het door
mij algewezen worden, dan km, op deze wijze handelende, de afwijzing
onmogelijk kwaad bloed zetten.
Mijn hoofdbezwaar tegen de regeling, zooals zij door den geachten
afgevaardigde uit Noordholland is ontworpen, is dit, dat de chef van den
generalen staf in tijd van vollen vrede als het ware de hoofdambtenaar
wordt voor al de autoriteiten, die hij volgens dat ontwerp onder zijn
bevelen zou krijgen.
De chef van den generalen staf zou worden lastig gevallen met tal
van zaken, die hem van zijn hoofdtaak zouden afleiden. Dat mag niet.
Een ander hoofdbezwaar houdt daarmede verband, namelijk dat in geval
van mobilisatie, de geheele organisatie, legerstaf genoemd, uit het De-
parlement van Oorlog zou worden weggenomen om een geheel nieuw
orgaan te gaan vormen. Dit zou zoo bedenkelijk mogelijk zijn. Juist
bij overgang tot den oorlogstoestand moet men alles zoo geleidelijk