40
afgevaardigde uit Noordholland weet dat misschien nog beter dan ik.
Verschillende omstandigheden bepalen dit. Ik zal een geval noemen.
Het kan zijn, dat het Nederlandsche leger naast een ander leger optreedt.
Onder die omstandigheden kan het formeeren van een brigade absoluut
noodzakelijk zijn en dan moet ik toch iemand hebben, die de cavalerie
brigade kan aanvoeren. Is de inspecteur daarvoor dan niet de aange
wezen man Mij dunkt van wel, en is het dan niet rationeel, om in
tijd van vrede dien inspecteur te laten ressorteeren onder den comman
dant van het veldleger, onder wiens commando ook die brigade zal staan
Ik kan niet begrijpen, wat tegen dit stelsel is aan te voeren.
De Heer Staal:
Over mijn Nota zal ik nu zeer kort zijn. Ik heb die Nota ingediend
de Minister heeft ze schriftelijk behandeld; gisteren heb ik die bespre
king van den Minister weder besproken en hedenmorgen heeft de Mi
nister wederom mijn bespreking van gisteren besproken. Br moet dus
een einde aan komen. Ik geef na al deze toelichtingen het stuk in
vol vertrouwen over aan de aandacht van de Volksvertegenwoordiging.
Men zal nu wel weten, waarom het gaat en een oordeel kunnen vellen.
De Minister heeft gezegd, dat ik mij tevreden moet stellen met de
verstrekte inlichtingen in zake de wijze waarop de aanwijzing van den
leider der landsverdediging is of zal worden geregeld. Ik meen echter,
dat als de Volksvertegenwoordiging op de hoogte wordt gesteld van de
regeling in zake het commando over het veldleger en de indeeling der
inspecteurs, zij ook zou kunnen worden ingelicht hoe het zit met den
leider der landsverdediging.
O O
De Minister heeft er op gewezen, dat het stelsel van wijlen Minister
de Roo van Alderwerelt eigenlijk het stelsel is dat ik voorstel en dut
dat stelsel destijds niet heeft voldaan en te recht door den opvolger van
Minister de Roo van Alderwerelt spoedig weer is gewijzigd in den zin
van het te voren bestaan hebbende. Ik heb die opmerking voorzien en
daarom heb ik zelf in mijn Nota gezegd, dat indertijd Minister de Roo
had erkend, dat zijn stelsel verkeerd was.
Dit bewijst echter volstrekt niets tegen mijn denkbeeld, dat op geheel
andere grondslagen berust. Ik wil het verschil met enkele woordeu aangeven.
Onder het stelsel de Roo van Alderwerelt had men geen commandant
van het veldleger, maar 4 divisie-commandanten, die wel infanterie en
cavalerie, doch geen artillerie onder hun bevel hadden en die onder
het directe bevel stonden van den Minister van Oorlog; er was dus
geen centralisatie van bevel zooals nu door de aanstelling van een com
mandant van het veld eger is verkregen. Alle zaken, de divisies betref-