Niet meer op den Goeden Weg.
Bij het onderzoek der rekeningen van militaire comptabelen
van anderen is het mij niet bekend komt het meermalen
voor, dat de interpretatie van sommige bepalingen, regelende
verstrekkingen e.d., zooals die door de betreffende beschikkers
worden toegepast, niet de juiste, beter, niet die der Alg. Reken
kamer is.
Wanneer in zoo'n geval meer in uitgaaf geleden, dan naar
hare opvatting geoorloofd is, dan luidt het slot der bedenking
bijna onveranderlijk: „gevraagd wordt waar en wanneer het
„teveel betaald bedrag is of zal worden teruggestort".
Een algemeene bedenking van dien aard en van den laatsten
tijd betreft b.v. de uitkeering van indemniteit aan Europeanen
die in het garnizoen zijnde, zeiven in het wasschen en het
onderhoud hunner slaapfournituren hebben te voorzien voor
den tijd, dat zij op excursie of patrouille zich buiten het garnizoen
bevinden.
De Kamer acht die uitkeering onrechtmatig en vraagt restitutie
op de wijze als boven omschreven.
Eet is niet mijne bedoeling (schoon het niet moeilijk valt)
omtrent deze quaestie aan te toonen, dat ons rekencollege hier
mede blijkt heeft gegeven met de inwendige soldatenhuishouding
al zeer weinig bekend te zijn. Het behoeft er ook niet mede
bekend te zijn, zal wellicht worden opgemerkt; het heeft de
betalingsstukken slechts te toetsen aan de voorschriften.
Maar dan had, waar de Kamer reeds sedert geruimen tijd hare
opvatting stelt en doordrijft tegenover die der beschikkers, het
toch tot voorzichtigheid moeten stemmen, dat allerwegen in Indië
omtrent de interpretatie van een voorschrift zóó groote eenstem
migheid bestaat, dat aan onderlinge afspraak op dat punt of aan
toeval bezwaarlijk kan worden gedacht. Toch schijnt bij de veri
ficatie in lagere instantie die laatste gedachte te zijn opgekomen.