Brieven uit het Moederland* Over het keuringsreglement. Kijk, dat doet me nu toch genoegen! Daar verschijnt de Mil. Spectator van Juni, bevattende o. m. eene vergelijking tusschen de Zwitsersche en de Nederlandsche bepalingen om trent de keuring van dienstplichtigen en wel van den kolonel A. A. J. Quanjer, off. v. gez. en tevens, wat men wel eens noemt: „niet de eerste de beste". Lacy wat blijft er weinig over van al het lawaai over de invoering van het Zwitsersche keuringsreglement, waardoor als bij tooverslag de zaak gezond zou zijn, naar het heette. Zooals gij weet sukkelen we hier nog met de loting, d. w. z. van 52—54000 jongelieden per jaar worden 17.500 slechts ingelijfd, terwijl een ieders streven is naar zooveel mogelijk veralgemeening van den dienstplicht. Zonder nu den eersten oefentijd waarop de menschen, behalve enkele herhalingsoefeningen, 15 jaren moeten teren nog meer in te krimpen (in 1901 kwamen we van 12 maanden reeds op 8V2) is het een moeilijk geval, omdat men, staande in het teeken van bezuiniging, vooral op defensiegebied, lastig kan aankomen met eene begrooting van ettelijke millioenen hooger. Maar zelfs ook met eene verkorting van dien oefentijd tot op bijv. 4 of 6 maanden zijn de onkosten aan kleeding, wapening, kazerneering en niet te vergeten, aan meerdere artillerie om de juiste ver houding te blijven bewaren, enorm te noemen. Wij hebben hierop successievelijk moeten wijzen toen dilet tanten op militair gebied zich onledig hielden met de oplossing van het legervraagstuk en hoewel aanvankelijk terug geantwoord werd met het scheldwoord „conservatief", begon men toch langzamerhand in te zien, jadat 't toch eigenlijk wel waar was en dat, om eens iets te noemen, het Yrijz. Democratisch plannetje een heel duur grapje zou worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 156