VAN ALLES WAL
Regfeeringsbegfinselen in zake de Hoogere
Opleiding van Inlanders.
Mag de behandeling van het wetsontwerp ten hehoeve van de oplei
ding van inlandsche rechtskundigen ons geen rechtstreekseh belang
inboezemen, de beginselen door den Minister van Koloniën bij de be
raadslaging in de zitting van de Eerste Kamer op 18 Juni jl. ontwikkeld,
hebben met het oog op ons instituut van Inlandsche Officieren een te
groote beteekenis, dan dat we de hoofdpunten daaruit aan onze lezers
mogen onthouden. Na eenige opmerkingen aan enkele afgevaardigden
gaat de heer Idenburg, Minister van Koloniën, voort:
Het is niet te loochenen dat wij in ons Indië staan voor een ontwa
king, voor een verlangen van den inlander van voornamen huize om
zich vrij te maken van conventioneele oostersche vormen, om gaandeweg
zich te verheffen en in te gaan tot die betrekkingen die tot nog toe
schier uitsluitend, ik mag wel zeggen uitsluitend, door Europeanen wer
den bezet.
Die beweging op zich zelf zal ieder die het wel meent met Indië,
verheugen, maar zij brengt ons tot deze vraag: Indien die beweging
krachtig doorwerkt, indien velen van die inlanders van voornaam geslacht
zich gaan toeleggen op het verkrijgen van brevetten die tot nu toe al
leen door Europeanen werden verkregen, zullen wij hen dan opnemen
in ambtelijke posten geheel op den voet van Europeanen, ja, dan neen?
Natuurlijk kan die vraag niet anders dan bevestigend worden beant
woord. Een inlander die voldoet aan al de eischen waaraan een Euro
peaan moet voldoen, moet op voet van geljjkheid benoembaar zijn tot
dezelfde betrekkingen. Maar in die bevestigende beantwoording ligt
tevens de aanwijzing, dat wij staan voor een zeer moeilijk probleem,
want indien in die richting wordt doorgegaan, wat wordt dan verkregen?
Dit, dat niet tijdelijk, maar definitief het bestuur en de rechtspraak in
Indië op een financieele leest worden geschoeid, ruimer dan op den duur
voor Indië past. Op het oogenblik worden in Indië de Europeanen in
verschillende betrekkingen geplaatst, bezoldigd, niet uitsluitend voor
hetgeen zij aan wetenschap bezitten, en niet alleen voor wat zij pres-
teeren, maar ook omdat zij die wetenschap dienstbaar maken, omdat zij
dien arbeid verrichten in een land verre van hun moederland, omdat
zij verkeeren in omstandigheden die niet zijn die van hun vaderland.
Gaan wij die bezoldigingen nu ook geven aan personen die in Indië
wonen, die daar in hun moederland verblijven, gaan wij hen dan betalen
ook voor dien factor, die wel geldt voor de bezoldigingen van Europeanen,
maar niet voor hen, dan maken wij de gebeele bestuursinrichting van
Indië veel duurder dan wel noodig is, en ook billijk is in verhouding tot
hetgeen op financieel gebied onder de inlandsche bevolking normaal is.