MEDEDEELIN GEN. Z= Aan de Redactie. Antwoord naar aanleiding van de Toelichtingen op het S. V. De toelichtingen hebben ons wederom een stap verder gebracht in het leeren doorgronden van het nieuwe S. V., waarvoor ik den schrijver dank zeg. Toch zal L. mij moeten toegeven, dat het S. V. zelf aanleiding kan gegeven hebben tot eene verkeerde meening. Immers in 140, 3de zinsnede, staat: „Daarna wordt op de lijst der aanwijsschijf het totaal cijfer der treffers „in de figuren" aangegeven". En deze zinsnede volgt juist op de aanwijzingen op de strooksehijf, zoodat door mij gedacht werd, dat zij ook sloegen op die aanwijzingen, waardoor dus het woord „figuur" van de opmerkingen in 35 eene collectieve beteekenis verkrijgt. Bij de oefeningen 8 en 9 van 35 gelden immers ook de treffers in het wit, dus ook de eigenlijke misschoten, zoodat uit die bepaling niet blijkt, dat het woord „figuur" van 35 geene collectieve beteekenis heeft. De redeneering, dat het voldoende is, dat recruten merken, dat zij fouten maken, is m.i. niet voldoende. Heen, zij moeten ook zien, welke fouten zij maken, zoowel in hoogte als in breedte en dat zien zij niet bij de oefeningen van 36. En ook de onderwijzer ziet dit niet, dus kan hij hen die fouten niet opmerken, wat een groot nadeel is. Daarom stelde ik strookschijven voor, niet om schot voor schot aanwijzen aan te be velen of omdat de schietuitkomsten gering zijn. Maar er is nog een reden. Ik ben het volkomen eens met de Inleiding S. V. om te hoog schieten tegen te gaan en achtte dus ook voor recru ten fouten in de breedte voorloopig van minder belang en meende dan ook, dat het S. V. hetzelfde beginsel huldigde, waarom dus door mij in den geest van het S. V. strookschijven werden voorgesteld. Nu echter blijkt het mij, dat de oefeningen van 36 eigenlijk te beschouwen zijn als gemakkelijke individueele oefeningen, ten minste gemakkelijker dan die van 52 moeten zijn en niet een soort-moeilijker natuurlijk- voortgezette schoolschietoefeningen en dat juist acht ik wenschelijk. Is het wonder, dat men niet weet, wat het doel der voortgezette oe feningen is, als het S. Y. dat niet duidelijk aangeeft. Wel geschiedt dit voor de schoolschietoefeningen 32) en geeft 33 te kennen, dat de leerling uit het schietboekje dus ook uit de resultaten van de oefeningen van 36 zijn geweer en zijne fouten leert kennen. Nu vermeen ik, dat de strookschijven dit beter aangeven en dus ook voor 36: strookschijven. L. zegt, dat de onderwijzer in de oefeningen van 35 een doel moet noemen, dat de recruut moet zien te treffen, dat hij aangeeft en dat dus

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 212