971
deling in de Eerste Kamer van de Bevorderingswet voor officieren van
de Landmachr, liet de hoogleeraar Yan Boneval Faure, een man wien
de handhaving van het Recht in alle deelen van het staatsbestel bo
venal ter harte gaat, zich uit in dienzelfden geest. Hij kwam op tegen
de bloote qualifieaties, die in de beoordeelingslijsten maar al te veel
vuldig voorkomen. Hij vroeg vermelding van feitenwaarop het oor
deel rust. Waar zoo sprak hij „het lot, de geheele toekomst van
den officier in lageren rang geplaatst, van het oordeel der hooger ge
plaatsten afhankelijk is," daar mag verlangd worden dat feiteljjke gege
vens (als hoedanig de bovenbedoelde in groepen verdeelde cijfers o. i.
kunnen worden beschouwd) dat oordeel, in de lijst zelve, staven.
Wij hopen dat het den minister Sabron gegeven zal zijn deze moeilijke
zaak tot een oplossing te brengen welke, zoo al niet een ieder bevre
digend, dan toch stevige waarborgen biedt voor recht en eenige stabiliteit
verzekert. Het mag geen oogenblik betwijfeld worden het blijkt uit
zijn eenvoudige woorden overtuigend dat een spoedige en ingrijpende
verbet ring van deze moeilijke aangelegenheid hem zeer ter harte gaat.
Moge de Kamer den Minister daarbij loyaal en vertrouwend steunen en
hem niet omgeven met een onrustige en prikkelende atmosfeer, waarin
het gevoel dat een Minister van Oorlog het voor de tot zwijgen verplichte
officieren van het leger tegen de tallooze meer en minder gegronde
aanvallen van buiten heeft op te nemen, do erkenniDg dat er aan de
rechtsbedeeling in het leger iets hapert, voor dien bewindsman zoo bij
u tstek moeilijk maakt. Nieuwe Courant 9 Juli '08.)
Indische Bergartillerie.
In aflevering no. 7 gaven wij een uittreksel van het artikel van
denzelfden naam in „het Vaderland" van 2 Juni, waarin voorgesteld
werd de bergartillerie af te schaffen en de marechaussee uit te breiden.
Te laat om nog in nummer 8 opgenomen te worden, vonden wij in de
mail-editie van hetzelfde blad een debat over dit onderwerp tusschen den
Kap. der Artillerie De Boer en den eersten inzender, waarvan wij vol
ledigheidshalve hier den korten inhoud doen volgen.
De heer De Boer veroordeelt het eerste stuk en put in tegenstelling met den
eersten schrijver uit de krijgsgeschiedenis het bewijsmateriaal, dat het
bezigen van artillerie onze Infanterie meermalen veel offers en tijd bespaard
heeft.
Het behoud der artillerie bepleit hij als volgt:
„Het valt niet te ontkennen, dat de artillerie nu eens zeer nuttig, dan
weer bepaald noodzakelijk kan wezen om den tegenstand te helpen bre
ken, overal waar de vijand zich nestelt buiten bereik van het werkzame
geweer- en mitrailleurvuur, dat is: op groote afstanden of achter
dekkingen, dit laatste vooral. De eerste leering, die de inlandsche vijand
uit een ontmoeting met de onzen trekt: is zijn onmacht tegen het repeteer-
vuur in het open veld. Dan blijft hij liefst verder op eerbiedigen afstand, in
ontoegankelijke oorden, of wel hij verschanst zich geboren pionier die
hij is duchtig en snel achter wallen van hout, aarde of s'een, omringd
door de doeltreffendste chieanemiddelen als randjoes, bamboedoerie enz.
De taak der artillerie nu is het, hem het verblijf aldaar onhoudbaar