1061
l it hetgeen Z. H. E. Gr. had opgevangen van troepen-officieren was hem
n.l. gebleken, dat er wel aanleiding tot een bespreking van die voordracht
bestaat en als rechtstreeksch gevolg hiervan, ook van het nieuwe Schiet-
voorschrift der Infanterie. Verder wordt het vermoeden uitgesproken, dat
het uitblijven van die bespreking wellicht zou moeten worden toege
schreven aan eeu er-tegen-opzien om kritiek uit te oefenen op een regle
ment, een voorschrift, dat uitgegeven is door of van wege het Leger
bestuur.
Ten s otte zegt de Voorzitter: „Welk bezwaar zou kuonen bestaan om
hier in onze Vereeniging, op krijgswetensckappelijke gronden en op gepaste
wijze kritiek uit te oefen-n op dergelijke voorschriften, te meer omdat
ik er van overtuigd ben, dat het Legerbestuur er absoluut niets op tegen
zou hebben;
Met dit laatste ga ik geheel accoord, doch juist hierom geloof ik, dat
het vermoeden van de reden, waarom die kritiek tot nog toe uitbleef,
ongegrond is; immers de gronden, waarop die kritiek zou moeten berusten,
ontbreken vooralsnog.
Wel kan men aangeven den indruk, dien het Schietvoorschrift voor-
loopig op ons heeft gemaakt; zoo zullen er zijn, die het toejuichen en
van de nieuwe methode alles verwachten evenzeer zijn er, die niet zoo
optimistisch zijn gestemd en in het nieuwe veel vinden, dat zij vreezen hen
nimmer te zullen voldoen.
Dit zijn echter slechts meer of minder oppervlakkige meeningen, meer
niet en om kritiek te oefenen, moet men komen aandragen met, zooals
Kolonel Ilgen noemde, „krijgswetenschappelijk gronden".
Wat hier dus volgt, is allerminst kritiek, doch slechts een opsomming-
van enkele opmerkingen door mij tot nu toe bij de schietopleiding ge-
gemaakt. Het komt mij gewenscht voor, die aan de kameraden mede
te deelen, in de hoop, dat ook zij dit eens zullen doen en daarbij, waar
dit het geval mocht zijn, de middelen aangeven, waarop zjj de geopperde
bezwaren hebben ondervangen. Op deze wijze toch zal men m.i. spoediger
geraken tot eeu juiste opvatting van het voorschrift en misschien vasten
grond winnen om daarop t.g.t. een kritiek te kunnen bouwen.
De kapitein Blok gaf in deze reeds het voorbeeld.
Haar aanleiding van de 21 en 22 zij opgemerkt, dat het zeer lastig,
ja, bijna onmogelijk is, om op een in beweging zijnd doel met behulp van
den richtingscontroleur de richting te volgen. Dit geldt ook bij de meeste
geweren bij het richten met standvizier.
24 zegt, dat bij het schieten met gesteunde ellebogen, de spreiding van
het geweer kan worden verwaarloosd. Toch zullen de leerlingen een
indruk van de mate hunner geoefendheid verkrijgen, door vergelijking
van het door hen geschoten beeld met dat wat de onderwijzer verkreeg.
Vergelijkt men dan niet de spreiding?
26 zegt o. a., dat bij den leerling de wil moet voorzitten, eiken
aanslag juist uit te voeren.
Op bl. 38 van Ho. 20 van het Orgaan der Indische Krijgskundige
Vereeniging van dit jaar zegt de kapitein Lamberts: „Een goed voor
schrift en deugdelijk onderricht zullen niets vermogen, wanneer bij den
man niet de wil voorzit, om eiken snelleD aanslag zóó uit te voeren,
dat het geweer al dadelijk zoo goed mogelijk gericht is. Die wil moet
berusten op de overtuigingdat het noodzakelijk is, zich den snellen en