1149
Scheidsrechterlijke Beslissingen.
In het Mil. Wochenblatt van 1 Aug. j.l. komt een zeer lezenswaardig
opstel voor van de hand van den majoor der Beiersche Inf. Otto Schulz,
waarin hij een lans breekt voor wat meer ernst in zake bovengenoemd
onderwerp. Juist, waar in ons leger op dit gebied heel wat zonderlings
zou te boeken vallen, indien van deze stof het noodige aan de vergetelheid
was ontrukt, hebben we gemeend in het belang van de goede zaak te
handelen, door eene eenigszins vrij bewerkte vertaling te geven.
De militaire literatuur heeft zich herhaaldelijk met den dienst der
scheidsrechters bezig gehouden en er daardoor werkelijk toe bijgedragen
de begrippen hieromtrent te verbeteren. Betrekkelijk weinig vindt men
in de meeste van dergelijke artikelen erover, hoe de beslissingen, c. q.
mededeelingen der scheidsrechters gevormd behooren te zijn. En toch
is dit juist van zoo groote beteekenis, omdat in den zoo nuttigen en doel-
matigen arbeid der scheidsrechters het gevaar schuilt de zelfstan
digheid der aanvoerdors te verstikken.
Het is toch zeer naar den wensch van en uiterst gemakkelijk voor
eenen weinig zelfstandigen aanvoerder om de beweegredenen voor zijne
handelingen aan den scheidsrechter te ontleenen. Wanneer bij den aanval
de scheidsrechter tot hem zegt: „De vuuruitwerking van den verdediger
is zeer sterk", dan blijft hij met zijne afdeeling in de ingenomen stelling
en zet het vuurgevecht voort; wanneer de scheidsrechter later tot hem
zegt: „de aanvaller heeft vuurovenvicht"dan gaat hij voorwaarts. Niet
zelden hoort men uitspraken van scheidsrechters, die nog veel duidelijker
te kennen geven, welke handelingen zij van den troepenaanvoerder
verwachten. Zoo komt b.v. een scheidsrechter op eene afdeeling toe
galoppeeren en roept: „De compagnie kan geen pias meer vooruitgaan
of wel „De compagnie moet op de plaats blijven totdat de nevenafdeelingen
dichterbij zijn gekomen". Wie herinnert zich niet dat vroeger niet zel
den uitsluitend de mededeeling van den artilleriescheidsrechter, dat de
artillerie van den aanvaller vuuroverwicht verkregen had, voor den aan
voerder eene aanwijzing was, nu tot den infanterieaanvai over te gaan.
Ik heb hier eenige voorbeelden aangehaald om aan te toonen, hoe
groot het gevaar is, dat niet de beoordeoling van den toestand door den
betrokken aanvoerder, maar de meer of minder duidelijke mededeeling
van den scheidsrechter beslissend werkt op de handelingen van dien
aanvoerder.
Er zijn echter ook aanvoerders, die geneigd zijn geen acht te slaan
op de mededeelingen van de scheidsrechters en slechts tegenstrevend
daarmede rekening houden. „Aanval" heeft de meerdere bevolen, er
go voorwaarts! Slechts zoo lang de scheidsrechter zich in de onmiddellijke
nabijheid ophoudt, beteugelen zij hunnen drang tot vooruitgaan een weinig.
Wendt hij zich tot de nevenafdeeling, zoo gaan zij er in voorwaartsche
richting van door en trachten zoo spoedig mogelijk het tevoren verzuim
de weder in te halen. Nu beschikt de scheidsrechter zeer zeker over
middelen om zulk een niet met den werkelijken gevechtstoestand over
eenkomend gedrag van zoodanige aanvoerders tegen te gaan. Hij kan
zijne beslissingen kleeden in den vorm van bevelen, die „namens den
leider gegeven" door eiken aanvoerder, ook door den hooger in rang zijnde
I. II. T. 1908. 74-