Enkele Opmerkingen naar aanleiding van „Het Bevorderingsvraagstuk". In de zoo belangrijke studie van A. van Hengelo voorko mende in de October-aflevering 1908 van dit tijdschrift, komt een betoog voor omtrent de wanverhoudingen der dienstjaren in eiken rang bij de verschillende wapens. Een der beide redenen die daartoe voornamelijk aanleiding geven is, volgens schrijver, dat de verhouding van het aantal plaatsen in eiken rang bij de wapens en diensten zeer uiteenloopt. Tot staving van dat betoog wordt verwezen naar de bijlagen A en D der studie. Men zou nu verwachten, dat die bijlagen dan ook een beeld zouden geven van de verhouding der rangen volgens de for matie dier wapens en diensten; deze toch en niet enkele toe vallige omstandigheden geven de grondslagen voor een juiste vergelijking aan. In stede daarvan echter, worden ons de cijfers voorgelegd volgens het officiersboekje van 1908 en worden daaruit zeer willekeurig de generaal-officieren weggelaten. Hoe onjuist het daaruit ontstaande beeld moet worden, volgt reeds daaruit dat meegeteld worder officieren in speciale betrekkingen, met verlof, pro memorie enz. Zoo worden bij de artillerie mee geteld een kolonel, chef van den generalen staf en een majoor, adjudant van den Gouverneur-Generaal; bij de genie een majoor van den generalen staf en' een majoor, leeraar aan de hoogere krijgsschool in Nederland. Juist bij de kleinere wapens leggen deze enkele toevallige plaatsen bij de berekening van de ver- houdingscijfers een groot gewicht in de schaal, terwijl zij toch op de vooropgestelde basis verhouding van het aantal plaatsen in eiken rang van geen blijvenden invloed zijn en dus ook in bijlage A hadden moeten zijn uitgeschakeld. C'est l'art de grouper les chiffres!

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 561