743 De Koloniale Reserve. Uit Nederland werd aan het Bat. Nieuwsblad het volgende geschreven „Ik geloof niet, dat er sinds de oprichting van de Koloniale reserve ook maar één legerautoriteit in Indië geweest is, die dat korps een aanwinst noemde voor de koloniale krijgsmacht. In het begin werd van uit het Bataviaasche hoofdkwartier tamelijk felle oppositie gevoerd, niet zoozeer tegen het beginsel dat men als émaneerende van het machtige ministerie van koloniën en van den niet minder machtigen raad-adviseur Six, niet al te hardhandig wilde of durfde bestrijden, dan wel tegen de qualiteit van de detachementen, die zoogenaamd geoefend uitgezonden in hun geheel moesten blijven! Die oppositie is langzamerhand verzwakt en eindelijk geheel verstomd immers men went ten slotte aan alles en dan, men stond tegenover een onverzettelijken wil, waaraan geen verwrikken of verwegen was. Nu na zooveel jaren begint echter van uit Holland de tegenstand en wat zeer veel beteekenend is, nog wel uit Nijmegen, dat zulk een kapi taal belang heeft bij het voortbestaan van de Reserve of ten minste bij het in garnizoen houden van dat korps. Zeker zou ik te veel zeggen wanneer ik wilde beweren, dat die nieuwe oppositie uitging van de gan- sche burgerij van de Waalstad, maar toch vele stemmen verheffen zich op zeer vijandige wijze tegen den kolonialen troep. Het heet, dat het gehalte inférieur is en dat de commandanten van de Nederlandsche, uitsluitend uit miliciëns bestaande bataljons heelemaal niet op de proximiteit van de kolonialen gesteld zijn, dat de statistiek van de krijgsraden van onze mannen al een heel ongunstig beeld levert, dat bij feesten, kermissen en carnaval speciaal, bijzondere maatregelen noodig zijn om de Indische militairen in het gareel te houden, dat o, gruwelde leden van de reserve weinig gezien worden in het militair tehuis en de roomsch-katholieke militaire vereeniging, dat ze den boel opscheppen in de militaire cantine, enz. Het wil mij voorkomen, dat bij deze gelegenheid, nu wel eens een stem uit Indië mag opgaan om partij voor de manschappen van de reserve te trekken. Slechts één van de geopperde grieven is van hoog belang, n. 1. dat het gehalte van het korps inférieur zou zijn. Maar, dat is een beschuldiging, die dan toch nog bewezen moet worden en die, naar ik geloof, uiterst moeielijk zal zijn te bewijzen. Niet alleen toch, dat de persoonlijkheid van de achtereenvolgende commandanten maar vooral die van den tegenwoordigen bevelhebber, den heer Yan den Belt, volkomen borg staat voor een deugdelijke en beproefde oefening, maar een vergelijking met de africhting van de Nederlandsche militie moet de schaal onvoorwaardelijk naar onze zijde doen doorslaan. En wat de rest van de klachten aangaat, die kan gerust voor notificatie worden aangenomen, als komende van een zijde, die nu eenmaal de zon niet in het water kan zien schijnen en niet begrijpen, dat de Indische soldaat van mannelijken leeftijd niet vergeleken kan worden met jongelui van achttien of negentienjarigen onderdom, die zoo van moeders pappot zijn weggehaald. Maar, begint Nijmegen te mopperen, welnu, dan neme men de reserve weg en brenge haar naar Indië, waar ze behoort en getuige haar naam, gereed moet staan, om in den kortst mogelijken tijd in te springen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 93