Van Allies MHat Bokscfiutiers, Inschieten en Schietsport. De schietopleiding bij het hoofdwapen is, door de richting, welke de afgetreden energieke en practische chef van het Wapen daaraan gegeven heeft, in aanzienlijk betere conditie gekomen. Men moge zijn een voor stander van het thans geldend reglement, of wel eenig ander stelsel voorstaande kwestie, dat een groot aantal officieren zich voor eene opleidingswijze interesseert, behoort op zich zelve reeds eene belangrijke aanwinst gerekend te worden. Uit kruising en wrijving kan het licht geboren worden; de onverschilligheid verstikt en doodt. Het doel van deze regelen is evenwel niet een pleidooi voor of tegen het huidig Schietvoorschrift te leverenslechts eenige beschouwingen zullen worden gewijd aan de Ve afdeeling daarvan. In een vorig artikel werd aangaande dit onderwerp reeds gewezen op de overwegingen, welke geleid hebben tot de Circulaire van 1906 waarbij systematische vorming van bokschutters werd vastgesteld. Aan een meer grondige opleiding voor het gebruik van het vuurwapen, wensch- te de Wapenchef te verbinden meerdere controle over dat vuurwapen zelve wat betreft de schietvaardigheid. En terecht. Reeds voor vijftien jaren was met aandrang gewezen op de behoefte van een modern geweer met hoog ballistisch vermogen, en wat was het profijt dat van dit wapen getrokken was? Op verre na niet dat, wat er toenmaals van werd voorgespiegeld. Er ontbrak een schakel tusschen de theorie en de praktijk. Welke uitkomsten met het Manlicher geweer te bereiken waren, dat het geweer M. 95 een uitnemend wapen was met hooge ballistische vermogens, dat wist ieder officier, en ieder mindere nam dat ook gaarne als waarheid aanmaar dat wapennummer zóóveel een goed geweer was, daarvan was men niet overtuigden dat hun geweer een juistschietend wapen was, ontkenden vele gebruikers hardnekkig. Vaak met recht. En welke waarde hebben dan de cijfers uit het Aanhangsel S. V. bij een geweer met abnormaal groote spreiding. Wat heeft de man aan de wetenschap, hoe hij bij wind van links of bij een bewegend doel moet aanleggen, wanneer de groote zijdelmgsche afwijking van zijn geweer een grooter, onbekenden factor vormt in tegengestelden zin. Wat baat hem het enorm indringingsvermogen van het projectiel, als zijn schoten reeds op 50 meters dwarstreflfers zijn. Bemerkt de gebruiker, dat hij met zijn eigen schietwapen nimmer goede uitkomsten bereikt, zal dan dat geweer voor den hardhandigen europeeschen of zorgeloozen inlandschen soldaat een voorwerp van aandacht worden voorzichtig be handelen en netjes onderhouden? Dat het den soldaat glad onverschillig is hoe zijn geweer draagt, is vaak beweerd. Het was ook wel de een voudigste wijze om met die aangelegenheid ineens af te rekenen. Evenwel is de ervaring, welke een bezoek aan een dertigtal posten op Atjeh mij leverde daarmee niet in overeenstemming, en meerdere officieren waren hiervan getuige. Met Hollandsche krachtargumenten,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 168