153 mij grooter geschiktheid betoonde dan de inlander, niettegenstaande de laatste door sober leven, en geheel onthouding van spiritualiën over scherper en onvermoeider gezichtskracht beschikt. Na een 7 a 10 tal schoten wordt het geweer door reiniging met water afgekoeld, teneinde trilling der lucht boven den verwarmden loop te voorkomen. Door de in opleiding zijnde soldaten wordt geschoten met aanwijzing na elk schot. Elke treffer wordt gecontroleerd, nadat de afwijking is gemeld; en den man wordt ingeprent, dat als elk schot juist is, het gemiddelde zijner schoten in het geëischte M. T. valt. De hoeveelheid geduld, noodig om een man, die door atmospherische gesteldheid misleid, zijn vizierkorrel in het midden der inkeping ziet, te overtuigen dat toch zijn korrelpunt niet in hes midden staat, gaat somwijlen boven den voorraad, waarover een mensch beschikttoch moet juist bij verschillende belichting en verschillenden thermometerstand geschoten worden om de invloeden prak tisch aan de manschappen te openbaren. Yan de schietuitkomsten wordt steeds aanteekening gehouden, met de vermeldingR of L. Hierdoor ontstaat een oordeel naar welke zijde de man geneigd is fouten te maken. Heeft hij met voldoenden uitslag de oefeningen van blz. 93 doorloopen, dan kan hij deelnemen aan het inschieten. Dit laatste geschiedt door drie manschappen. Nummer één schiet drie patronen, waarvan het eerste schot met een kruisje wordt aangeteekend, als het „vetschot". Nummer twee schiet twee patronen, waarna nummer drie aanvangt. Ligt zijn eerste schot juist in het midden van de kogelgaten, dan eindigt hijanders schiet hij een tweede patroon bij. Door het M. T. dezer zes geldende schoten wordt een staand kruis gebracht. Boven en onder, rechts en links moet elke schutter één schot hebben, dan is het beeld goed. Schijnt dit mogelijk sommigen te hoogen eisch toe, de schijfbeelden op Meester Cornelis wijzen uit, dat op gunstige uren deze uitkomst regel is. Bij het samenstellen van een zoodanig driemanschap, worden, naar het cordeel tijdens hunne opleiding gevormd, de schutters met tegengestelde afwijkingen samengebracht: steeds een schutter, met -t- aangeteekend, tegenover een die neiging tot vertoont; gelijk ook met R. en L. De enkele buitengewoon constante schutter valt in als vierde man, indien de beelden der drie anderen niet volkomen vermengd zijn. Op deze wijze wordt met zes tot negen patronen de dracht van een geweer mijns inziens voldoende zuiver vastgesteld. Door den geweermaker op het terrein aanwezig, geschiedt thans de wijziging, waarna het geweer (kara bijn) op dezelfde wijze door twee of drie schutters gecontroleerd wordt. Nummer een behoeft thans natuurlijk slechts twee schoten af te geven. Zijn de uitkomsten alsnu bevredigend, dan wordt de korrel gemerkt, vastgezet en geblauwd, waarna de bewerking is afgeloopen. Het aantai patronen, waarmede het geweer ingeschoten en gecontroleerd is, varieert aldus tusschen negen en vijftien, afgegeven door meerdere schutters. Richt- en schietfouten mogen dan grootendeels als geëlimineerd aange merkt worden. Ondanks deze voorzorgen zal toch niet zoo'n geweer op Maandag en Dinsdag, bij licht en donker weer, door Peters en Wong- sodikromo geschoten steeds een verheffing vertoonen van 9.4 c.M. op 50 M. Hiertoe zijn zelfs vertrouwbare bokschutters niet in staat, doch waar de verschillen bij minder geoefenden in decimeters loopen, behooren die door de beste proefnemers tot millimeters teruggebracht te worden. Het beoordeelen, hoever men de grens trekken mag, is voor den officier

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 171