154
de moeilijke taak. Door dagelijks ziek met deze werkzaamheden bezig
te houden; door over een veertigtal schutters te beschikken, waarvan
enkelen reeds een paar jaar als zoodanig werkzaam zijn; door met een
vasten geweermaker, die geen anderen arbeid verricht, te werken, ver
keert Meester-Cornelis in zoo gunstige conditie, als in geen garnizoen
van Indië het geval is. Op heldere dagen, wanneer de warmte nog
niet inwerkt, en de beelden goed in elkaar vallen, wordt nog kor
relwijziging aangebracht indien het M. T. verder dan 4 c.M. van het
gewilde trefpunt ligt. Doch deze limiet is te eng voor de normale
weersgesteldheid, voor langer in dienst zijnde geweren en voor de uit
komsten vau het gros der bokschutters. Zijn de schutters niet door
langdurig schieten van oefeningen in staat, zich tegen de invloeden van
verlichting en verwarming te verzetten, dan zal men waarnemen dat
van eenzelfde geweer het M. T. om 64 uur ligt op 8 c.M.; tusschen
74 en 8 uur op 9 c.M.; om 9 uur op 8.5 c.M. Na 9 uur vertoont
nog een wijl het M. T. neiging tot zakken, tot de verwarming van den
bodem en dientengevolge trilling der luchtlagen de Overhand krijgt, waarna
snel en onregelmatig een stijging intreedt. Dat de aanvankelijke ver
plaatsing naar boven een gevolg van verlichting is, ziet men aanstonds
bewezen op dagen dat zon en bedekte lucht elkaar afwisselen. Het
wapen dat met zon om 9 uur 8,5 cM. draagt, rijst bij bedekte lucht meer
dan een cM.
Het zal mogelijk den lezer voorkomen, dat de cijfers hier gegeven te
vaag zijn, om daaruit eenige handleiding te vormen. Zulks is juist;
doch niettegenstaande een groot aantal beelden met tientallen geweren
en karabijnen geschoten werden met het doel gemiddelden vast te stellen,
zijn tot heden de uitkomsten daartoe nog niet volledig genoeg Elk
geweer en nog sterker elke karabijn vertoont eigenaardigheden, welke
in aanmerking moeten komen; maar meer nog vertoonen de schutters
die afwijkende neigingen. Yan acht geweren en karabijnen bijvoor
beeld werden korrels met bovenbreedten van resp. 14 m.M. en 1.1 m.M.
vervangen door zeer scherpe van 0.6 en 0.4 m.M. van zuiver gelijke
hoogten als de oorspronkelijke. De aanvankelijke en latere beelden
werden allen op dezelfde uren met naar schatting dezelfde atmospheri-
sche toestanden geschoten. Yan 48 beelden bleken er 31 hooger te
liggen nadat de korrel smaller geworden was; de overige 17 waren of
wel op dezelfde hoogte of onbeduidend lager. Hieruit valt af te leiden
dat een geweer met scherpe korrel hooger draagt dan in geval de korrel
plat en breed is. Wat de zijdelingsehe correctie betreft werden proeven
genomen met korrels wier gestalte het rechthoekig trapezium nabij komt.
(Hier zij opgemerkt, dat steeds het door den schutter waargenomen
achtervlak bedoeld wordt). Eveneens met korrels waarvan het boven
vlak niet evenwijdig aan het vizierblad was. In deze gevallen traden
de eigenaardige opvattingen van de schutters op den voorgrond want
het moge paradoxaal klinken, maar een vizierkorrel is niet gelijk zij
is, doch gelijk de schutter vermeent ze te zien. Ten duidelijkste blijkt
dit ook bij het richten over een oude korrel, welke niet geheel zwart
gemaakt is, doch een glinsterend hoekje vertoont. De bijzondere toe
standen hier aangegeven werden niet uitsluitend op 50 M. beproefd. De
uitkomsten op 200, 400 en 600 liepen in decimeters uiteen, niettegen
staande alle beelden zonder uitzondering door meerdere schutters werden