174
mocht zich eenige mogendheid aan onze zijde willen
scharen, moet dan ook zeer zeker als de juiste erkend worden.
De vraag is dan nuzal een Artillerievloot, waarvan de kern bestaat
uit kleinere slagschepen, welke deugdelijk gepantserd zijn en zwaar
modern geschut als hoofdwapening bezitten, dan wel een torpedovloot
die taak met kans op succes kunnen volbrengen?
Alvorens verder te gaan, vestig ik er de aandacht op, dat in de bo
venbedoelde artikelen, waarin voorstanders eoner torpedovloot hunne
meening argumenteeren, als 't ware bevreemding wordt uitgesproken, dat
de Commissie aan de onderzeeboot een zoo bescheiden en onzekere plaats
in hare vlootformatie heeft toegekend, waaraan S. dan toevoegt: „De
verwondering behoeft evenwel niet met ongerustheid samen te gaan" de
onderzeeboot zal zich zelf de plaats veroveren, die haar toekomt".
Ik zou S. willen vragen Is het al met zekerheid aan te nemen, dat
de onderzeebooten in de tropische klimaten zullen voldoen
Meermalen is toch reeds de meening uitgesproken, dat dit niet het
geval zal wezen, aangezien de booge temperatuur het verblijf aan
boord van die vaartuigen onder water ondoenlijk zou maken.
Zoolang daaromtrent dan. ook nog geen juiste aan de praktijk getoet-
ste gegevens bestaan, zal het aanbeveling verdienen, om aan de onder
zeeboot, het anders zoo machtise wapen, voorloopig nog een zeei" be
scheiden plaats in de formatie der zeemacht onzer Indische bezittingen
toe te kennen.
Ook wil ik nog het feit releveeren, dat in den laatsten zee-oorlog
het kanon gezegevierd heeft over de torpedo.
Aan de hooge verwachting, welke van de torpedo wordt gekoesterd,
heeft dit wapen zeer zeker niet beantwoord.
Ik wijs slechts op den torpedoboot-aanval der Japanners in den avond
van 8 Februari 1901 op de buiten Port Arthur ten anker liggende
Eussische schepen. Deze aanval had onder bijzonder gunstige om
standigheden plaats, doch de resultaten waren betrekkelijk gering. Voorts
nog het feit, dat de zwaar beschadigde r Cesarevitch" in den nacht van
10 op 11 Augustus 1904, met eene vaart van slechts ongeveer 4 mijl
Kiautschau wist te bereiken, niettegenstaande dit schip aan verschillende
torpedobootaanvallen bloot stond.
Alsnu terugkomende tot de vraag of voor de nu gestelde taak een
Artillerie- dan wel een torpedovloot benoodigd is, zoo mag al dadelijk
worden aangenomen dat een vijandelijke vloot gedurende den dag weinig
of geen last zal ondervinden van eene torpedovloot, welke zij door haar
vuur en haar eigen jagers buiten lanceerafstand kan houden.
Hoe nu 's nachts? Zullen onze torpedojagers, gesteund'door de voor
gestelde lichte kruisers, voeling met de vijandelijke vloot kunnen houden
en niet zoover worden weggejaagd dat het na het invallen van de duis
ternis luk raak is dat zij die vloot terugvinden M. i. is die kans gering.
En nu het gunstigste geval, aannemende dat onze torpedovloot des
nachts wèl voeling krijgt met den vijand, zoo zal de kans op succes toch
zeer gering zijn, als men rekening houdt met de practische waarde der
torpedo, de omstandigheid dat de kern der vijandelijke vloot zich zal
omringen met jagers en die vloot ook nog ten volle over hare Artillerie
beschikt.
Een vijandelijk eskader zal zich dan ook wel zeer weinig aantrekken