197
In Indië kennis makende met het Overzicht van de Schiet
en Rijproeven, gehouden met het proefmaterieelontwaardden
wij, dat tal van wijzigingen in het project noodig waren, welke
wij aangaven in ons opstel „Draagbaar Veldgeschut" 2).
Thans eerst bleek ons, dat bij het in te voeren nieuwe ge
schut het kaliber van 7 c.M. was losgelaten en gevraagd werd
geschut van 7.5 c.M. Om ons project ook aan de thans
gestelde eischen te kunnen laten voldoen, was kennis dier eischen
noodzakelijk.
Wij wendden ons daarom, ingevolge het bepaalde bij de
Algemeene Orders van 1901 No. 80 en 1905 No. 54, tot Z. E.
den Commandant van her Leger, met het verzoek, dat ons tot het
voleindigen onzer studie, betreffende de verwapening der Bereden
Artillerie van het Nederlandsch Indische Leger, inzage mocht
worden verleend van de bescheiden, dan wel gedeelten van
bescheiden, betrekking hebbende op bedoelde verwapening, be
vattende de eischen, ballistisch en technisch en wat trek- en
draagtuigen betreft, zoomede van de punten, waarmede door de
Commissie, belast met het aanschaffen van nieuw geschut, reke
ning zal worden gehouden, teneinde te kunnen geraken voor
de berg- of gedragen artillerie van het Indische Leger tot een
gedragen vuurmond, in ballistisch vermogen den bereden veld-
vuurmond nabij komende, van hetzelfde kaliber, uitgerust met
hetzelfde projectiel, een en ander gepaard aan de grootst moge
lijke uitwerking van het Granaat-kartets-schot of eventueel van
een eenheidsprojectiel.
De studie beoogt dien gedragen vuurmond geschikt te doen
zijn in den strijd in vereeniging met en naast den bereden veld-
vuurmond te kunnen optreden.
Bij Kabinetsbeschikking werd ons een „extract" uit de gestelde
eischen verleend met opgave van de reden daartoe: „n.l. de
mogelijkheid om tot een voldoende licht doch ballistisch bij
zonder hoogstaand bergkanon te geraken."
De stand van het vraagstuk blijkt uit het onderstaande staatje.
(1) Extra Bijlage No. 16 I. M. T.
(2) I. M. T. 1906 blz. 717 en 791.