222 gehad om zich van de dapperheid der Chineesche soldaten te kunnen overtuigen. Zoolang de Mandsjoes nog vreesden dat de Chineezen zouden kunnen pogen om het vreemde juk af te schudden, behielden zij hunne krijgsdeugden, terwijl zij alles deden om deze bij de overwonnenen te onderdrukken. Naarmate het minder noodig was om op hun qui vive te zijn, ging ook de inneilijke kracht der overwinnaars te loor; de organisatie, de koipsen in de hoofdstad en in de provinciën bleven bestaan, de jaarlijksche oefeningen in boogschieten, rijden enz. werden als voorheen gehouden en menig pondje kruit werd verschoten, doch de ernst ontbrak en eene eeuw van vrede maakte de soldaten, die China veroverd hadden tot aan de grenzen van Indië en Nepal, tot hetgeen zij voor enkele jaren nog waren. Aan bemoeiingen van de keizers om den ouden geest der stamgenooten weer te verlevendigen, heeft het echter niet ont broken. Gelijk keizer Kanghi in het zoogenaamde „heilig edict" de bepalingen samenvoegde die hij opgevolgd wenschte te hebben ter bevordering der geleidelijke ontwikkeling van zijn volk, zoo heeft zijn zoon en opvolger Jungchang in 1728 eenigszins in catechismusvorm een handboek uitgegeven over de verplich tingen der militairen. In de voorrede zegt deze vorst, dat hij den gouverneur van Ninguta bevolen had zulk een werk samen te stellen teneinde de aanvoerders ervan te overtuigen, dat eene goede discipline onder de krijgslieden van hen afhangt, en dat het hun zaak is om den soldaten dikwijls en grondig de wetten en voorschriften uit te leggen en te verduidelijken, doch dat deze gouvei neur iets onbruikbaars en slechts had geleverd, eden waarom hij aan Tchangchau heeft opgedragen zijn wil duidelijker neer te leggen in het werk dat thans aan het leger wordt opgedragen opdat het niet alleen den in actieven dienst zijnde officieren en soldaten doch allen Mandsjoes tot lectuur kunne dienen en er zoo toe bijdragen om den ouden deugdelijken geest in stand te houden en van vader op zoon te doen over gaan. Den hooggeplaatsten beval hij om den Mandsjoes onder, staande regels in te prenten en zelf doordrongen te zijn van den geest der voorouders, waarmede hij zelf boven allen be zield is: Bemint en acht uwe ouders.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 244