268 dat de arbeid der Commissie, welke reeds sedert 1906 werkzaam is, zijn voltooiing nadert en onder die omstandigheden komt het voor, dat het aanbeveling had verdiend, eene herziening van de soldijregeling, hoezeer deze ook urgent is te achten, uit te stellen, totdat zij in aansluiting met de regeling welke in zake het capitulantenstelsel zal worden getroffen, had kunnen worden tot stand gebracht. Het capitulantenstelsel toch zal, naar men met zekerheid meent te mogen voorspellen, van grooten invloed zijn, zoowel op den toeloop als op het verloop van het kader. En waar nu eene goede regeling der soldijen verband moet houden met hetgeen men in zake dien toeloop en dat verloop wenscht te verkrijgen, daar ligt het voor de hand, dat eene herziening van de soldijregeling niet vóóraf moet gaan aan de invoering van het capitulantenstelseldoch daarbij, zooals zooeven werd opgemerkt, moet aansluiten. Eerst wanneer de grondslagen bekend zijn waarop het capitulantenstelsel geregeld zal worden, zal het mogeljjk wezen eene soldijregeling te ontwerpen, welke met billijke eischen en met de behoeften van het kader eenerzjjds, en met de belangen van den Staat en van de schatkist anderzijds, behoorlijk rekening houdt. Ten einde dit nader aan te toonen, meent men het navolgende te moeten aanteekenen. Men heeft, afgezien van de administrateurs, bij de verschillende wapens noodig aanvoerders en instructeurs. Bil het militiekader zal men met den eisch van geschiktheid als aanvoerder kunnen volstaan en dit te eerder, omdat bij een milicien die gedurende zijn geheelen diensttijd slechts kort onder de wapenenis bekwaamheid als instructeur geen vruchten zou kunnen afwerpen. Bij het vrijwilligkader moet ech'.er naast den eisch van geschiktheid als aanvoerder, ook die van geschiktheid als instructeur worden gesteld. De eerste vraagt: bekwaamheid, en jeugdige krachtde laatste: bekwaam heid. en routineterwijl hierbij jeugd geen vereischte is en zelfs een ietwat rijpere leeftijd voordeel oplevert. Nu beoogt eene goede regeling van het capitulantenstelsel in de eerste plaats, eene verbintenis bij het vrijwillig kader aanlokkelijk te maken voor beschaafde en flinke jonge mannen en voorts, om in dat kader zulk een strooming te brengen, dat de aanvoerders en instructeurs van gewone hoedanigheid ie juister tijd afvloeien om plaats te maken voor jongeren, terwijl enkele uitmuntende instructeurs, op wier behoud men nog prijs blijft stellen ondanks hun hoogeren leeftijd, ge noopt worden om als lid van het kader te blijven fungeeren. De vorenbedoelde beschaafde en flinke jonge mannen moeten tot eene verbintenis van beperkten duur worden aangetrokken, niet zoozeer door hooge soldijen, dan wel door het uitzicht op eene goede burgerbetrekkingwaarvoor zij na een zeker aantal dienstjaren, en bij overigens gebleken geschiktheid, rechtens in aanmerking komen. De soldijen voor deze „capitulanten1' wier aantal geringer kan worden naarmate over meer militie- en reservekader kan worden beschikt moeten natuurlijk voldoende zijn voor den betrekkelijk korten tijd geduren de welken men die personen in dienst wil behouden. Eene goede soldij regeling te hunnen behoeve zal dan ook met den duur van dien diensttijd rekening hebben te houden, hetgeen eerst mogelijk is, als bij de regeling van het capitulantenstelsel die duur onder een bepaald cijfer zal zijn gebracht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 292