291 De Java-Bode voegt hieraan toe: De motie van den kapitein-afgevaardigde ter Tweede Kamer, Duymaer van Twist, beoogt een verbeterde regeling van de rechtspositie der officieren van ons koloniaal leger. In Nederland zijn de belangen dier categorie van staatsambtenaren verzekerd door een wetregelende de benoeming, de be vordering, het ontslag en de op pensioenstelling van officieren bij de landmacht. In Indië is de gouvernenr-generaal opperbevelhebber van het leger en is hem tevens opgedragen (art. 42 R. R.) de regeling dier zelfde aan- gelegenheden. Dat de minister zelve een oud-officier van het indische leger intrekking van de motie aanriedt, bevreemdt ons eenigszins. Hoe meer vastigheid" op dit gebied den officier wordt verzekerd, hoe meer zulks den lust tot het kiezen van dezen werkkring zal aanwakkeren. En den volgenden dag: f We kunnen het in minister Idenburg niet prijzen, dat hij het meer of minder groot bezoek aan de publieke Kamer-tribunes onder de argumenten opneemt om een motie, een zienswijze van een meer of minder groot aantal Kamerleden, te bestrijden ten bate van zijn eigen meeningen. Steeds, en terecht, wordt er door de hooge vergadering tegen gewaakt, dat het tribune-publiek ook maar in de minste mate zich bemoeit met wat in de vergaderzaal aan hangig is, anders dan door stille aandacht, door luisteren. Ook omgekeerd dienen o. i. Kamer en minister in hunne handelingen zich te gedragen, alsof er geen tribune en geen tribunepubliek zijn. Hadde iemand van daaruit geantwoord, door b. v. te zeggen dat er niet meer officieren aanwezig waren, omdat men er op rekende dat het gezond verstand der Kamerleden in die schaarschte van belangstelling geen reden zou zien, de motie voor hen onbelangrijk te achten, dan zou hem alweer terecht verder verblijf in de tribune waarschijnlijk zijn ontzegd. Maar de minister zou dit minder gepast tooneeltje dan hebben geprovoceerd. Iets anders is 't volgende. Dat een minder goede geest in legerkringen zou heerschen, werd door den minister ten sterkste ontkend. En eventueele voorbijgaande ontvredenheid kon hij niet wijten aan het gemis van datgene, waarin de motie Duymaer van Twist wil voorzien. Ligt daarin niet eeniger- mate een erkenning van het bestaan van ontevredenheid? En als dat zoo is het is zoo, ontevreden geest is aanwezig zal de minister dit feit onder de oogen zien en zich er zonder verwijl mede bezig houden Behalve door de adviezen van het legerbestuur, zou men zich daarbij ook langs andere wegen inlichtingen kunnen verschaffen. We kunnen voor het oogenblik over deze zaak niet anders geven dan dit, aangezien eerst uit het gedrukte verslag moet blijken, wat het voor en tegen is geweest Het vraagpunt is reeds zoo laag hangende, dat het voor geen onzer 4 lezers onbekende stof zal zijn Aan de eene zijde een dringend vragen om meer vastheid in onze positie, aan de andere zijde een afkeer om meer koloniale onderwerpen door de Staten Generaal te doen regelen, dan strikt noodzakelijk is. Het is vooral op de remmende werking van de Staten Generaal inzake een vlotte afdoening van Eegeeringszaken, 5 dat Mr. C. B Nederburgh in zijn bekend artikel: „Bestaat behoefte aan regeling van de ■positie der Indische officieren bij de wetin de September- afl. van de Indische Gids 1908, het licht deed vallen. Onder den invloed van dat gewichtig opstel verwondert het ons niets dat de motie gevallen is. Dat voorts de minister ontkent, dat oen minder goede geest in leger kringen zou heerschen, is minstens genomen, zeer optimistisch gezegd. Zij, die in het korps medeleven, zij die acht geven op tal van teekens, op uitin gen in gesprekken en dagbladen, zullen dadelijk eene andere getuigenis afleggen. Het ware daarom beter geweest indien een dergelijke zin niet zoo stellig was uitgesproken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1909 | | pagina 315